A/An & To be

Planning!
- Herhaling
- GT Les
- BKT Zelfstandig aan de slag de hele les
- Volgende week dinsdag huiswerkcontrole
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning!
- Herhaling
- GT Les
- BKT Zelfstandig aan de slag de hele les
- Volgende week dinsdag huiswerkcontrole

Slide 1 - Slide

the time


Slide 2 - Slide

Bij deze helft van
de klok gebruik je:
A
To
B
Past

Slide 3 - Quiz

Bij deze helft van
de klok gebruik je:
A
To
B
Past

Slide 4 - Quiz

Write the time in English:
07:00
timer
0:30

Slide 5 - Open question

Write the time in English:
07:30
timer
0:30

Slide 6 - Open question

BKT: Zelfstandig aan de slag
GT: Uitleg!

Slide 7 - Slide

Leerdoelen:
- Aan het einde van deze les weet ik het verschil tussen 'a' en 'an'
- Aan het einde van deze les kan ik 'to be' gebruiken

Slide 8 - Slide

to be
to be = werkwoord (verb)
to be = zijn

Slide 9 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 10 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 11 - Slide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
  'To be'
   question
    (vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 12 - Slide

They ... (to be) happy to be here
A
are
B
am
C
is

Slide 13 - Quiz

To be: You _____ (to be)hungry
A
was
B
to be
C
are
D
is

Slide 14 - Quiz


____ (to be) it going to be a difficult test?
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 15 - Quiz

Vul in:
Monique _______ 27 years old.
A
aren't
B
isn't
C
am not
D
hasn't

Slide 16 - Quiz

Vul in:
John and Susan _______ at home today.
A
are
B
am
C
is
D
were

Slide 17 - Quiz

Rules
LIDWOORDEN IN HET ENGELS
- Geen verschil "de" en "het", je gebruikt: THE
- Voor "een" zijn twee vertalingen: A + AN

De auto   = The car
Het ei       = The egg 
Een auto = A car
Een ei      = An egg

Slide 18 - Slide

Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 19 - Slide

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 20 - Quiz

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 21 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig aan de slag!

Slide 23 - Slide

Lesafsluiting
- Wat vond ik van de les?
- Wat vonden jullie van de les?
- Lokaal graag schoon achterlaten!

Slide 24 - Slide