Module 1 - 1.3 Bouwstenenverslag

Meetmoment 1.3
Bouwstenenverslag

Module 1
1 / 36
next
Slide 1: Slide
CoachMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Meetmoment 1.3
Bouwstenenverslag

Module 1

Slide 1 - Slide

De opdracht
Je gaat aan de slag met het maken van een bouwstenenverslag. Aan de hand van de 12 bouwstenen van de identiteit, omschrijf jij jezelf. Je verslag bestaat uit minimaal 6 pagina’s inclusief voorblad, inhoudsopgave en inleiding. Voor deze opdracht gebruik je de theorie uit het boek Communicatie (thema 7 – hoofdstuk 14).
Lettertype Calibri/Times New Roman/Arial, tekstgrootte 11/12.

Slide 2 - Slide

Wat betekent identiteit eigenlijk?

Slide 3 - Mind map

Identiteit
Het geheel aan eigenschappen die iemand als eigen en gemeenschappelijk aan zichzelf ervaart, in de situatie dat hij zich vergelijkt met anderen.


Slide 4 - Slide

Randvoorwaarden
  • Je verslag bestaat uit minimaal 6 pagina’s inclusief voorblad;
  • Je verslag is geschreven in lettertype Calibri/Times New Roman/Arial, tekstgrootte 11/12;
  • Je begint je verslag met een voorblad waarop staat: naam, opdracht, klas, datum, coach;
  • Er is een inhoudsopgave aanwezig;
  • Je hebt een inleiding geschreven waarin je vertelt wat er in de opdracht van jou verwacht wordt;
  • Je zorgt ervoor dat alle 12 bouwstenen zijn verwerkt in jouw verslag
  • Het werkblad identiteit (zie volgende pagina) is toegevoegd in je verslag;
  • Het verslag is in eigen woorden geschreven. Bij een te hoge plagiaatscore wordt dit gezien als fraude;
  • Er is een bronvermelding aanwezig;
  • Zorg dat je verslag er aantrekkelijk uitziet en vul deze aan met (persoonlijke) foto’s en afbeeldingen (minimaal 12) die passend zijn bij de tekst.


Slide 5 - Slide

Belangrijk
  • Wanneer je niet voldoet aan de randvoorwaarden, vervalt hiermee je eerste kans!
  • Kijk goed naar de criteria zodat je weet waar je inhoudelijk op beoordeelt wordt.

Slide 6 - Slide

Criteria 1 - Bouwsteen 1: Lichamelijkheid en uiterlijke verschijning
Bouwsteen 1 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. 
De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Welke waarde hecht jij aan je uiterlijk? 
Is het belangrijk voor jou om er 'goed' uit te zien? 
Wat houdt 'goed' voor jou in? 

Slide 7 - Slide

Criteria 2 - Bouwsteen 2: Beroep, werk en functie
Bouwsteen 2 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Wat voor werk doe je?
Hoe belangrijk vind je jouw werk?
Hoe bepalend is je werk voor je verdere leven en waarom?
Geeft werken jou voldoening? Waarom wel/niet?

Slide 8 - Slide

Criteria 3 - Bouwsteen 3: Plaatselijke afkomst
Bouwsteen 3 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Waar kom jij vandaan (welk land/stad/dorp)?
Woon je daar nu nog steeds? Waar heb je eerder gewoond/waar woon je nu?
Wat betekent de plek waar jij vandaan komt voor jou en waarom?

Slide 9 - Slide

Criteria 4 - Bouwsteen 4: Milieu, sociale klasse
Bouwsteen 4 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Bij welke maatschappelijke groep(en) hoor jij?
Wat betekent dit voor jou (privé/werk)?

Slide 10 - Slide

Criteria 5 - Bouwsteen 5: Godsdienst, roeping, levensbeschouwing
Bouwsteen 5 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Ben je gelovig? Waarom wel/niet?
Wat heeft jouw geloof voor invloed op jouw leven? Hoe ziet dit er dan uit in je dagelijks leven?

Slide 11 - Slide

Criteria 6 - Bouwsteen 6: Bezit, eigendom
Bouwsteen 6 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Wat bezit jij?
Vind je het belangrijk om iets te bezitten?
Wat zou je nog graag willen bezitten en waarom?

Slide 12 - Slide

Criteria 7 - Bouwsteen 7: Kennis, ervaring en opleiding
Bouwsteen 7 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Is het voor jou belangrijk om deze opleiding te doen? Waarom wel/niet?
Waarover heb jij veel kennis? Waar heb jij deze kennis opgedaan en hoe?
Vind jij het belangrijk om veel kennis te hebben? Waarom wel/niet?

Slide 13 - Slide

Criteria 8 - Bouwsteen 8: Persoonlijke levensgeschiedenis
Bouwsteen 8 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Wat zijn hoogtepunten die jij hebt meegemaakt? Hoe heeft dit jouw leven beïnvloed?
Wat zijn dieptepunten die jij hebt meegemaakt? Hoe heeft dit jouw leven beïnvloed?

Slide 14 - Slide

Criteria 9 - Bouwsteen 9: Waarden, normen en tradities
Bouwsteen 9 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Normen en waarden gaan gepaard met tradities.
Welke tradities leef jij na? Waar komt dit vandaan?
Zijn er tradities die je wel/niet wil naleven en waaorm?

Slide 15 - Slide

Criteria 10 - Bouwsteen 10: Persoonlijke interesses
Bouwsteen 10 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Wat doe jij in je vrije tijd? Wat vind je hier wel/niet leuk aan?
Heb je nog hobby's die je leuk vindt om te doen? 
Waar liggen jouw interesses en waarom?

Slide 16 - Slide

Criteria 11- - Bouwsteen 11: Lidmaatschap van groepen
Bouwsteen 11 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Ben jij lid van een club/groep/vereniging?
Waarom ben je daar lid van?
Zou je lid willen worden van een club/groep/vereniging? Waarom wel/niet?
Wat vind jij het belangrijkst als je lid bent van een club/groep/vereniging?

Slide 17 - Slide

Criteria 12 - Bouwsteen 12: Geslacht
Bouwsteen 12 wordt uitgelegd en er worden minimaal 3 voorbeelden gegeven uit het eigen leven. De student benoemt in eigen woorden wat deze bouwsteen voor hem betekent in het eigen leven. 

Wat zijn je pronouns (zij/hij/die)?
Aan welke maatschappelijke verwachtingen moet jij voldoen? Van wie/wat moet dat?

Slide 18 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Ieder mens heeft meerdere identiteiten volgens de ID-wijzer. 
Ze komen op verschillende momenten en soms plekken tot uiting. 

De basis
Bij elke identiteit die jij voelt kan je altijd een paar basisvragen aan jezelf stellen om te kijken hoe jij je verbonden voelt aan een identiteit.
- Welke regels gelden er bij jouw identiteit? Zijn deze regels geschreven (boek, wet, protocol, gedragscode) of zijn het ongeschreven regels?
- Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit? Als je betrokkenheid laag is, wil dat niet zeggen dat jij een identiteit niet hebt. Je bent alleen op dit moment je gevoelscontact kwijt met deze identiteit. De vraag die daar achter ligt is dan: hoe komt dat? Heb jij daar iets in nodig om meer verbinding te voelen?

Slide 19 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Het werkblad is ingevuld en de verschillende identiteiten zijn individueel toegelicht. 

- Nationale identiteit(en);  - Afkomst identiteit;
- Religieuze identiteit;         - Professionele/school/klas identiteit;
- Etnische identiteit;             - Overige identiteiten.

Slide 20 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Nationale identiteit(en)
Nationaal betekent tot welke natie behoor jij of welke liefde voor een volk heb jij. In de basis komt het er op neer. Welk land staat er in jouw paspoort? En als je meerdere paspoorten hebt. Welke laat je zien als mensen je vragen ”waar kom jij vandaan”?
Welke regels heb jij bij deze identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties?

Slide 21 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Religieuze identiteit 
Bij deze identiteit vraag je jezelf: Bij welke godsdienstige of levens beschouwende stroming voel ik mij betrokken? Wat betekent dit voor mij? Hoe ziet deze identiteit eruit in jouw leven? Welke regels heb jij bij deze identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties? 

Slide 22 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Etnische identiteit
Met de etnische wordt bedoeld dat jij kenmerken samen deelt met een andere grote groep mensen. Je kan dan denken aan ras, afstamming, taal. Dit wordt ook wel de culture kenmerken genoemd en is anders dan vanuit het geloof. Bij culturele kenmerken horen ook eigen gebruiken en gewoontes. Herken jij je in een etnische (culturele) identiteit? Brengt deze identiteit ook tradities met zich mee die jij belangrijk vindt?
Welke regels heb jij bij deze identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties?

Slide 23 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Afkomst identiteit
Bij de afkomst identiteit mag je letterlijk de vraag stellen “waar kom jij en jouw familie/verzorgende vandaan”? Komen ze uit een bepaalde streek, stad, dorp, provincie? Wat betekent deze afkomst voor jou? Zijn er gebruiken die jij in ere zou willen houden?
Welke regels heb jij bij deze identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties?

Slide 24 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Professionele/school/klas identiteit
Bij de professionele identiteit gaat het er binnen deze opleiding om wie jij bent als professioneel medewerker maatschappelijke zorg. Wat moet je hiervoor kunnen, kennen en doen? Hoe gedraag jij je als professional en ben jij herkenbaar. Vragen als wat wil jij bereiken met dit vak en waar krijg je passie van in je werk, zijn belangrijk om je werk uit te kunnen blijven voeren met plezier.
Op dit moment ben je nog niet aan het werk, maar zit je in de opleiding maatschappelijke zorg. Je professionele identiteit uit zich dan in hoe jij je gepast bij de opleiding gedraagt op school en in de klas. Welke regels heb jij de school en klas identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties?

Slide 25 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Overige identiteiten
Bij overige identiteiten kan jij zelf invullen wat jij belangrijk vindt voor wie jij bent als mens en wat er bij jouw hoort. Je kan denken aan lidmaatschap bij een vereniging(en). Of het behoren bij een bepaalde leefstijlgroep/subculturen. Je bent vrij in te vullen wat jij belangrijk vindt. Maar wat je ook invult. De volgende vragen stel je jezelf altijd als je bezig bent met bewustwording van jouw identiteiten. Welke regels heb jij bij deze (overige)identiteit? Zijn ze geschreven en/of ongeschreven? Hoe voel jij je betrokken bij deze identiteit(en). Wanneer gebruik je deze in welke situaties? 

Slide 26 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Het kan natuurlijk zo zijn dat je jouw verschillende identiteiten hebt beschreven, maar dat je er meerdere tegelijk inzet, of juist er maar één gebruikt. Je kan je verstoppen in een identiteit. Niemand kan zien wat er in jouw hoofd afspeelt.
De kunst is om te gaan oefenen met te springen tussen jouw identiteiten. Niet alle identiteiten horen op de werkvloer, of is gepast op school of in jouw thuissituatie. Wanneer het je niet lukt om te springen tussen jouw identiteiten is de kans groot dat je last krijgt in je leven van miscommunicatie ( ja maar, jij begrijpt mij niet). Of dat je tegenstellingen tussen mensen alleen maar groter maakt (polarisatie) ( zij zijn anders, die snappen ons niet) in plaats dat je elkaar opzoekt en gaat samenwerken. Ook is de kans op discriminatie, wij-zij denken groter.

Slide 27 - Slide

Criteria 13 - Werkblad verschillende identiteiten
Door bewust stil te staan bij waarom jij dingen vindt en vanuit welke identiteit je praat en dit ook te uiten, ben jij je eigen identiteitscode aan het kraken. Je kan dan uitleggen waarom je iets vindt en waar dat vandaan komt. Ook kun je ervaren of jouw gedachtegang in een situatie past en hoe je hiernaar gaat handelen.
Door deze bewustwording nu en de komende jaren te blijven oefenen vindt je andere mensen/professionals/studenten/docenten in wederzijds begrip. Je vindt verbinding met elkaar en leren wordt leuker, gezelliger en daardoor vaak makkelijker. Je ben loyaal en hebt solidariteit naar andere. De sfeer op school/je werk/daarbuiten is veilig. Dat wil toch iedereen!

Slide 28 - Slide

Beoordeling
80% van het totaal aantal punten is niveau 4. 

Als 1 criteria onvoldoende is, is de gehele opdracht onvoldoende. Alle onderdelen moeten minimaal voldoende zijn om het meetmoment te behalen. 

Ieder punt dat onvoldoende is, dient herkanst te worden. 

Slide 29 - Slide

Beoordeling
Naast het ingevulde criteria formulier ontvang je ook een onderbouwing vanuit de beoordelaar. Hierin staat de feedback voor je meetmoment uitgelegd.

Slide 30 - Slide

Deadline
Zondag 5 november 2023 vóór 23:59 uur.

Niet ingeleverd = eerste kans verkeken!

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide