- Je hebt altijd je wiskunde materialen bij je.
- Je bent op tijd in de les.
- We luisteren naar elkaar en laten elkaar uitpraten.
- Je telefoon is in je tas/bak en staat op stil.
- Je mag fouten maken (tijdens de antwoorden van de opgaves)
- We zijn respectvol naar elkaar
- Je jas hangt over de stoel en je tas staat op de grond.