This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Tijdens de les/uitleg
Ipad in je tas of op de kop
Tijdens de uitleg is het stil
Actieve houding
Vragen? Hand up ;)
Rood stoplicht=stil
LET op geen telefoon tijdens de les!
timer
0:30
Slide 1 - Slide
This lesson
1 Repeat yesterday (herhalen)
2. Make your homework (maken)
3. Speaking oefening 21 (spreken)
Slide 2 - Slide
Goals
At the end of this Lesson....
weet je het verschil tussen de present Simple en present continuous.
Slide 3 - Slide
Refresh your mind
Slide 4 - Slide
Wanneer je zegt dat je nu iets aan het doen bent gebruik je het werkwoord:
A
to have
B
to be
C
to do
Slide 5 - Quiz
Translate: Hij is aan het zwemmen.
Slide 6 - Open question
Translate: Wij zijn aan het luisteren.
Slide 7 - Open question
Vertaal: Zij zijn aan het rennen.
A
They run really fast
B
They are running
C
They run
D
They were running
Slide 8 - Quiz
Waaraan kun je zien dat ze het nu aan het doen zijn? They are watching tv right now.
A
are
B
they
C
right now
D
watching
Slide 9 - Quiz
Verschil present simple en present continuous
De present simple gebruik je bij feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoonten. Signaalwoorden zijn: always, never, sometimes, every year, every day, enz.
De present continuous gebruik je om te vertellen dat iets nu gebeurt. Signaalwoorden zijn: at this moment, now