MYP3 donderdag 15 juni

MYP3 dinsdag 20 juni
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

MYP3 dinsdag 20 juni

Slide 1 - Slide

Ik heb dit weekend Nederlands gesproken met:

Slide 2 - Mind map

koper
A
salesperson
B
buyer

Slide 3 - Quiz

verkoper
A
buyer
B
salesperson

Slide 4 - Quiz

Aan de overkant van ons huis = ........................ ons huis.
A
linksaf
B
duidelijk
C
tegenover
D
de route

Slide 5 - Quiz

De weg ergens naartoe = ...............................
A
rechtsaf
B
de linkerkant
C
vervolgens
D
de route

Slide 6 - Quiz

_____ jouw vader nog doorgegeven dat je naar de dokter moet?
A
hebt
B
Hebt
C
heeft
D
Heeft

Slide 7 - Quiz






Ik heb ___ een afspraak bij de dokter.
A
morgenmiddag
B
middag

Slide 8 - Quiz

Wat hoort bij een dokter?
A
auto
B
medicijnen
C
eten
D
kwast

Slide 9 - Quiz

1 dokter - 2
A
dokteren
B
dokters
C
dokterren
D
dokter's

Slide 10 - Quiz

Deze man is te zwaar.
De dokter zegt:
"Je moet ........................"
A
afvallen
B
afspreken
C
afgeven
D
afbakken

Slide 11 - Quiz

Als hij .................... heeft, moet hij naar de dokter.
A
koorts
B
temperatuur
C
ziek
D
druppels

Slide 12 - Quiz

Wat zeg je?
de dokter
A
Beste
B
Lieve

Slide 13 - Quiz

Ik heb kiespijn. Ik ga naar de...
A
dokter
B
tandarts

Slide 14 - Quiz

De dokter moet een recept ................................. anders krijg ik geen medicijnen.
A
beschrijven
B
voorschrijven

Slide 15 - Quiz

de uitslag
A
outing
B
temperature
C
rash
D
blood pressure

Slide 16 - Quiz

de uitslag
A
outing
B
point
C
goal
D
result

Slide 17 - Quiz

ruilen doe je met een
A
rekening
B
bon
C
bonnetje
D
kaart

Slide 18 - Quiz

In een restaurant

Slide 19 - Mind map

Slide 20 - Video

Bij de dokter

Slide 21 - Mind map

Slide 22 - Video

Dialoog met buurman
Dokter: ....
Patient: ...
etc ...
Schrijf uit

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

politiebureau

Slide 25 - Mind map

Dialoog, bij de politie
In tweetallen:
Eén is politieagent (A)
De ander doet iets verkeerds (B)
- rijdt door rood
- fietst zonder licht
- geeft een feestje met zeer harde muziek

A Je legt deze persoon rustig uit dat het niet mag. Wat zeg je?
B Je wist dat niet / Je begrijpt het probleem niet. Wat zeg je? 

Slide 26 - Slide