Grammaire II - Het aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Na deze les:
- weet je wat een aanwijzend voornaamwoord in het NL & FR is
- weet je hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt in het FR 
- Weet je eindelijk wat de woordjes ce / cet / cette / ces betekenen :)

Slide 2 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 3 - Quiz

Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Verschillende vormen
Het aanwijzend vnw. past zich aan naar het geslacht van het zelfst. nw.

Het enkelvoud kent 3 vormen: ce / cet / cette
Het meervoud kent 1 vorm: ces

Slide 6 - Slide

sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw 
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux

Slide 7 - Drag question

_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 8 - Quiz

________ autographe [mannelijk]
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet

Slide 9 - Quiz

______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 10 - Quiz

________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 11 - Quiz

_______ billet [mannelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 12 - Quiz

______ soirée [vrouwelijk]
A
cette
B
cet
C
ce
D
ces

Slide 13 - Quiz

garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 14 - Quiz

_____ acteur [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 15 - Quiz

_______ émission (v)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 16 - Quiz

________ magazine (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 17 - Quiz

______ journaux
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 18 - Quiz

________ dame (v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 19 - Quiz

chanteuses
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 20 - Quiz

______ salade (v)
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette

Slide 21 - Quiz

Je n'aime pas ... plat! (=ik hou niet van dit gerecht!)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 22 - Quiz

... frites sont froids. (=deze frieten zijn koud)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 23 - Quiz

Mmm, c'est bonne ... entrée. (=Mmm, dit voorgerecht is lekker)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 24 - Quiz

Tu peux bouillir ... oeuf? (= Kan je dit ei koken?)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 25 - Quiz

Je voudrais avoir ... cuisine! (=Ik wil die keuken hebben)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 26 - Quiz

Je veux essayer tous ... desserts. (=Ik wil alle toetjes proberen)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 27 - Quiz

Au travail!
A faire: 6.5 Grammaire II - Het aanwijzend voornaamwoord ex. 16A & 16B

Slide 28 - Slide