H4 08.03.2022

Willkommen

Dienstag 08.03.2022

1 / 32

Slide 1: Slide

DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Willkommen

Dienstag 08.03.2022

Slide 1 - Slide

Heute

Sprechaufgabe
Grammatikwiederholung

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wie waren deine Ferien?

Slide 4 - Open question

Die Planung

Diese Woche: Wiederholung der Grammatik

Nächste Woche: online Unterricht

Slide 5 - Slide

Sprechen 2 (nach der Prüfungswoche)

Kurze Präsentation über einen Artikel (auch für Mediadossier!)

oder einen Dokumentarfilm.

- Kurze Zusammenfassung

- Eine These (Stelling)

- Argumente dafür und dagegen (Meinung äußern & begründen)

Slide 6 - Slide

Voortgangstoets 3

Wörter: Kap. 4 alles: DE – NL, NL – DE

Redemittel: Kap. 4: alles:

Lektion 3 (Kap. 4): Niederländisch – Deutsch

Lektion 6 (Kap. 4): Niederländisch – Deutsch

Slide 7 - Slide

Voortgangstoets 3

Grammatik Wiederholung & Kap. 4:

- Wiederholung: Fälle 1- 4 und Adjektiv: alles (außer Präpositionen Genitiv)

- Wiederholung: Personal Pronomen

- Wiederholung: haben /sein / werden / Modalverben: Präsens, Präteritum, Perfekt, Konjunktiv II

- Wiederholung: Kap. 4: D: Schwache Verben: Präsens, Präteritum, Perfekt

Slide 8 - Slide

Wiederholung der Grammatik

Slide 9 - Slide

Haben (Präteritum)

Slide 10 - Slide

Sein (Präteritum)

Slide 11 - Slide

Werden (Präteritum)

Slide 12 - Slide

Machen

Slide 13 - Slide

Antworten

Slide 14 - Slide

Der Konjuktiv II

Haben/Sein/Werden

Schwache Verben

Slide 15 - Slide

Was waren die Modalverben?

Slide 16 - Mind map

Slide 17 - Slide

Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 18 - Open question

Die modalverben und die Übersetzung

dürfen (= mogen, toestemming hebben)
können (= kunnen, in staat zijn)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten, als noodzaak)
sollen (= moeten, als wens van een ander, aanraden, bevel)
wollen (= willen)
(wissen = weten. Geen modaal ww, maar zelfde uitgangen)

Slide 19 - Slide

dürfen

können

mogen (toestemming)

kunnen

houden van, lusten, lekker vinden

mögen

Slide 20 - Drag question

willen

moeten (noodzaak)

weten

moeten (wil van iemand anders)

wissen

müssen

Sollen

Wollen

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Slide

wissen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Fülle aus:
[dürfen] ___ ich auf die Toilette gehen?

Slide 27 - Open question

Fülle aus:
[sollen] Was ___ wir hier machen?

Slide 28 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Du ___ jetzt gehen, sonnst kommst du zu spät.

Slide 29 - Open question

Fülle aus:
[mögen] ___ ihr Spinat?

Slide 30 - Open question

Fülle aus:
[müssen] Er ___ zum Zahnarzt.

Slide 31 - Open question

Und jetzt: üben!

Slide 32 - Slide