Thema 6, Basisstof 8, Mannelijke en vrouwelijke organen
Mannelijke en vrouwelijke organen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Mannelijke en vrouwelijke organen
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt voorbeelden noemen van mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen bij planten en dieren.
Slide 2 - Slide
Een- en tweeslachtige bloemen
Tweeslachtige bloemen hebben meeldraden en een stamper
Eenslachtige bloemen hebben of alleen een stamper of alleen meeldraden
Bloemen met alleen meeldraden = mannelijk
Bloemen met alleen stampers = vrouwelijk
Slide 3 - Slide
Een- en tweehuizige soorten
Plantensoorten die óf alleen mannelijke bloemen óf alleen vrouwelijke bloemen dragen, zijn tweehuizig
Plantensoorten die zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen dragen, heten eenhuizig
Plantensoorten met tweeslachtige bloemen zijn eenhuizig.
Slide 4 - Slide
Een soort heeft aan de één plant alleen bloemen met meeldraden en aan de andere plant alleen bloemen met stampers. Is deze soort eenhuizig of tweehuizig?
A
Eenhuizig
B
Tweehuizig
Slide 5 - Quiz
Plant Q is
A
Eenhuizig
B
Tweehuizig
Slide 6 - Quiz
Wat is deze boom? (klik op het plaatje om het groter te krijgen)
A
Eenhuizig
B
Tweehuizig
Slide 7 - Quiz
Herhaling!
Slide 8 - Slide
Insectenbloem
Windbloem
geen
kroonbladeren
nectar
meeldraden
in de bloem
maken veel stuifmeel
geur
felgekleurde kroonbladeren
stuifmeel
kleverig
Slide 9 - Drag question
Heeft hier bestuiving plaatsgevonden? En bevruchting?
A
wel bestuiving, geen bevruchting
B
zowel bestuiving als bevruchting
C
wel bevruchting, geen bestuiving
D
geen bestuiving, geen bevruchting
Slide 10 - Quiz
Probeer het nu zelf maar:
Kern van de stuifmeelkorrel
Zaadbeginsel
Vruchtbeginsel
Stempel
Kern van de eicel
Stuifmeelbuis
Stuifmeelkorrel
Stijl
Eicel
Slide 11 - Drag question
Waar vind kruisbestuiving plaats?
A
1 en 7
B
1 en 2 en 3
C
1 en 4
D
3 en 5
Slide 12 - Quiz
Uit de bevruchte eicel ontstaat een ....................
Uit het zaadbeginsel ontstaat een ....................
Uit het vruchtbeginsel ontstaat een ....................