Oefenen voor de toets - verslagleggen

1 / 56
next
Slide 1: Slide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Slide

Wat vind je in deze les?
  • De onderdelen: tekstvorm, afstemmen op publiek en lay-out worden getoetst.
  • Tijdens de toets mag je de site erbij gebruiken.
  • Bookmark de site dus in je browser (Microsoft Edge).
  • In deze les vind je vragen zoals je die krijgt in de toets verslagleggen. 
  • Weet je een antwoord niet, dan kun je de theorie terugvinden in een van de vier lessen over verslagleggen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Uit welke drie delen bestaat elk verslag?

Slide 7 - Open question

Hoe herken je de afbreekcriteria?

(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
Ze hebben een afwijkende kleur
B
Ze zijn rood gekleurd
C
Ze hebben een steretje
D
De docent heeft ze aangekruist

Slide 8 - Quiz

"Een format is een bepaald document dat als voorbeeld dient. ... Dit document kan bijvoorbeeld een brief, folder, formulier, memo, etiket of uitnodiging in het programma Word zijn.
Een format is gemakkelijk omdat het een leidraad is bij de indeling."

Klopt dit?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Noem (vier kenmerken van) een
betrouwbare site.
info 'Betrouwbare bronnen'

Slide 10 - Open question

Waarom kun je Wikipedia niet als (betrouwbare) bron gebruiken?

Slide 11 - Open question

Welke vragen stel je om te kijken of een bron betrouwbaar is?

Slide 12 - Open question

Social media zijn betrouwbare bronnen
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Welk van deze bronnen is het MINST betrouwbaar?
A
Volkskrant
B
NRC
C
De Telegraaf
D
NOS journaal

Slide 14 - Quiz

Door naar de bronnen van een tekst te kijken, kan je beoordelen hoe betrouwbaar de tekst of film is
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Dit kun je bewijzen met bronnen: een ...
A
feit
B
mening/ standpunt
C
argument

Slide 16 - Quiz

Bronnen van voor 2010 zijn niet meer actueel en kan je beter niet gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Goede bronnen zijn subjectief
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Welk van onderstaande bronnen is het meest betrouwbaar?
A
Schoolboek
B
Scholieren.com
C
Weekblad Story
D
Facebook

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hoe kun je een verslag aantrekkelijk maken?

Slide 23 - Open question

Correctheid:
Wat wordt verstaan onder een correct verslag?

Slide 24 - Open question

Hoe zorg je ervoor dat je zo min mogelijk spelling en grammaticale fouten maakt?

Slide 25 - Open question

Duidelijkheid:
Hoe zorg je ervoor dat je verslag duidelijk is?
A
Je zet de spelling- en grammaticacontrole aan.
B
Je schrijft zo concreet mogelijk.
C
Je maakt korte, enkelvoudige zinnen.

Slide 26 - Quiz

Efficiëntie:
Wat wordt bedoeld met: gebruik zo weinig mogelijk woorden?

Slide 27 - Open question

Efficiëntie:
Schrijf efficiënt, gebruik zo weinig mogelijk woorden in je verslag. Hoe doe je dat?

Er zijn meer antwoorden goed
A
Schrijf concreet.
B
Herhaal informatie zo min mogelijk.
C
Schrijf in hapklare brokken, dat is prettig voor de lezer.

Slide 28 - Quiz

Wat zijn overbodige woorden, opvulwoorden?



Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Woorden die je weg kunt laten.
B
Woorden die (eigenlijk) niets toevoegen aan een tekst.
C
Woorden die niet zeggen wat je bedoelt.
D
Woorden waarmee je je tekst opvult.

Slide 29 - Quiz

Gepastheid:
Waar houd je rekening mee als je je verslag schrijft?

Welk antwoord vat het het beste samen?
A
Wat nette woorden zijn.
B
Geen vieze woorden gebruiken.
C
Schrijf professioneel, objectief en zakelijk
D
Houd rekening met wie de lezer is.

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Welk taalgebruik is het meest professioneel, objectief en zakelijk?

A
Aysa is een leuke leerling.
B
We hebben in de kring gezeten en een gesprek gevoerd.
C
Mijn praktijkopleider leert mij hoe ik mijn lesvoorbereiding moet invullen.
D
De meester zegt dat de kinderen moeten luisteren.

Slide 32 - Quiz

Welke woorden zijn voorbeelden van vaktaalwoorden / professioneel taalgebruik?


A
whitebord
B
teller en noemer
C
hoofdgedachte
D
argumenten

Slide 33 - Quiz

Hoe kun je een objectief en zakelijk verslag, prettig leesbaar houden maar toch een 'eigen tintje' eraan geven?

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide


Waarom is dit een belangrijke tekst?

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Slide

Waarom, denk je, worden bepaalde lettertypes voorgeschreven?
A
Anders is het beeld misschien erg onrustig voor de lezer.
B
Misschien kies je anders onleesbare lettertypes.
C
Sommige lettertypes zijn niet mooi voor een verslag.
D
Sommige lettertypes passen het best bij een zakelijke schrijfstijl.

Slide 39 - Quiz

Welk van de verplichte lettertypes gebruik jij meestal?

Slide 40 - Open question

De opmaak van afbeeldingen

Slide 41 - Slide

De volgende vragen hebben betrekking op het filmpjes van de vorige dia: 'De opmaak van afbeeldingen'.

Slide 42 - Slide

Geef een voorbeeld van wat je kunt veranderen met 'Invoegopties' en wat dat betekent voor je plaatje/tekst.

Slide 43 - Open question

Waar én hoe kun je de opmaak van een afbeelding naar je eigen stijl aanpassen, zodat je verslag een 'eigen tintje' krijgt?

Slide 44 - Open question

Consequent stijlgebruik in je verslagen

Slide 45 - Slide

De volgende vragen hebben betrekking op het filmpjes van de vorige dia: 'Consequent stijlgebruik in je verslagen'.

Slide 46 - Slide

Stijlen met de naam 'Kop' kunnen gebruikt worden voor titels op de verschillende niveaus.

(Als je op het plaatje klikt, wordt het groter.)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 47 - Quiz

Wat is een 'stijl'?

Slide 48 - Open question

Wat gebeurt hier?

(Als je op het plaatje klikt, wordt het groter.)

Slide 49 - Open question

Moet je altijd elke kop altijd apart aanpassen in je verslag/werkstuk als je je titels, bijvoorbeeld, een zelfgekozen kleurtje te geven?
Hier begint de video precies waar het antwoord staat: 
A
Ja. Het is even werk, maar wordt wel netjes.
B
Nee, ik kan een 'directe opmaak' per kop gebruiken.
C
Nee, ik kan een kop bijwerken om die met een geselecteerde kop overeen te laten komen.

Slide 50 - Quiz

De indeling in hoofdstukken en paragrafen

Slide 51 - Slide

De volgende vragen hebben betrekking op het filmpjes van de vorige dia: 'De indeling in hoofdstukken en paragrafen'.

Slide 52 - Slide

Wat gebeurt hier?
Heel handig!!

(Het plaatje wordt groot als je erop klikt)

Slide 53 - Open question

Bij welk nummer kun je
een lijst met meerdere niveaus maken?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 54 - Quiz

Werkstuk voorwoord schrijven
Hoe schrijf je de inleiding?
De bronvermelding in SCRIBBR
Voorbeeld: alleen toegankelijk voor docenten

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide