Stabiliteit van zorg: Dit verwijst naar hoe voorspelbaar de gezondheidstoestand van een patiënt is. Kans op risicovolle situaties: Dit betekent hoe groot de kans is dat er iets gevaarlijks gebeurt, zoals vallen of plotselinge complicaties. Hoe groter het risico, hoe complexer de zorg.
Co-morbiditeit: Dit is wanneer een patiënt twee of meer ziektes of aandoeningen tegelijk heeft.
Bijvoorbeeld, iemand met diabetes en hartproblemen heeft een complexere zorgbehoefte dan iemand met slechts één ziekte.
Multidisciplinaire samenwerking: Dit betekent dat verschillende zorgprofessionals, zoals artsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en maatschappelijk werkers, samenwerken om de zorg voor de patiënt te coördineren. Hoe meer betrokken disciplines, hoe complexer de zorg.
Verpleegtechnische interventies: Dit zijn medische handelingen die verpleegkundigen uitvoeren, zoals het toedienen van medicijnen, wondverzorging of het plaatsen van een infuus. Hoe meer van dit soort handelingen nodig zijn, hoe complexer de zorg.
Ziekte-inzicht: Dit verwijst naar hoe goed de patiënt zelf begrijpt wat er aan de hand is met hun gezondheid en hoe zij omgaan met hun ziekte. Een patiënt die weinig ziekte-inzicht heeft, zal vaak meer begeleiding en zorg nodig hebben.
Gemotiveerdheid: Een patiënt die actief meedoet en gemotiveerd is om te herstellen, heeft vaak minder intensieve zorg nodig dan iemand die minder gemotiveerd is.
Intensieve zorg: Dit betekent hoeveel zorg een patiënt nodig heeft. hoe intensiever de zorg, hoe complexer de zorgplanning en uitvoering.
Beschikbare mantelzorg: Dit verwijst naar de hulp van familie of vrienden die de patiënt ondersteunen. Als er veel mantelzorg beschikbaar is, kan de professionele zorg minder intensief zijn.
Communicatiemogelijkheden: Dit gaat over hoe goed de patiënt kan communiceren met zorgverleners. Als iemand moeite heeft met communiceren, bijvoorbeeld door een taalbarrière of door een ziekte zoals afasie, maakt dat de zorg ingewikkelder