3V chapitre 3 C en D en H

Programme
Chapitre 3: Départ immédiat
Révision phrases-clés bron C
Grammaire passé composé
Frans in de bovenbouw-voorlichting door mme Rouyère
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programme
Chapitre 3: Départ immédiat
Révision phrases-clés bron C
Grammaire passé composé
Frans in de bovenbouw-voorlichting door mme Rouyère

Slide 1 - Slide

Vidéo
https://www.instagram.com/reel/CoPvmFwIIFN/?igshid=MDJmNzVkMjY=

Slide 2 - Slide

Traduis:
Waar ga je heen?

Slide 3 - Open question

Traduis:
Ik vertrek om drie uur.

Slide 4 - Open question

Traduis:
Is dit een rechtstreekse trein?

Slide 5 - Open question

Traduis:
Nee, je moet overstappen in

Slide 6 - Open question

Traduis:
Nee, dat is niet nodig.

Slide 7 - Open question

Traduis:
Ja, dat is verplicht.

Slide 8 - Open question

Traduis:
Een enkele reis kost 15 euro.

Slide 9 - Open question

Hoe heb je het gedaan tot nu toe?
010

Slide 10 - Poll

Paragraphe D
Passé composé 

Slide 11 - Slide

Passé composé (1)
Regelmatige ww:
DONNER: J'ai donné (= ik heb gegeven)
RÉPONDRE: tu as répondu (= jij hebt geantwoord)
CHOISIR: nous avons choisi (= wij hebben beëindigd)

Voltooid deelwoord = regel:
STAM + é/u/i


Slide 12 - Slide

Passé composé (2)
Onregelmatige ww:
AVOIR: j'ai eu (= ik heb gehad)
ÊTRE: j'ai été (= ik ben geweest)
FAIRE: j'ai fait (= ik heb gedaan)
PRENDRE: j'ai pris (= ik heb genomen)

Voltooid deelwoord uit je hoofd leren!


Slide 13 - Slide

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 14 - Quiz

Traduis:
Wij hebben gedaan
A
nous avons fait
B
nous avons pris
C
vous avez fait
D
vous avez pris

Slide 15 - Quiz

Traduis:
Ik heb gehad
A
j'ai été
B
j'ai eu
C
j'ai fait
D
j'ai pris

Slide 16 - Quiz

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 17 - Quiz

Passé composé (3)
Tot nu toe hebben we als hulpwerkwoord AVOIR gezien.
Bijv. j'ai regardé, tu as fait, ils ont pris.

Maar je kunt ook het hulpwerkwoord ÊTRE gebruiken
Let op:  het voltooid deelwoord wordt dan anders .



Slide 18 - Slide

Passé composé (4)
Heb je als hulpww ÊTRE (= zijn) dan moet je het voltooid deelwoord aanpassen, net als het bijvoeglijk naamwoord:

Amir est allé au Maroc.                                          (-)
Émilie est allée en France.                                   (+e)
Amir et Jamel sont allés en Tunisie.                (+s)
Émilie et Odette sont allées en Espagne.     (+es)



Slide 19 - Slide

Remplis le bon verbe.
zij (v mv)zijn aangekomen (arriver, passé composé)

Slide 20 - Open question

Remplis le bon verbe.
ik heb ingevuld (remplir, passé composé)

Slide 21 - Open question

Remplis le bon verbe.
u (v) bent gegaan (aller, passé composé)

Slide 22 - Open question

Remplis le bon verbe.
wij hebben gekozen (choisir, passé composé)

Slide 23 - Open question

Remplis le bon verbe.
wij (m mv) zijn gebleven (rester, passé composé)

Slide 24 - Open question

Remplis le bon verbe.
wij (m mv) zijn geweest (être, passé composé)

Slide 25 - Open question

Ensuite tu feras:
Les exercices:
15c,d
16a,b,c,d,e
Puis tu feras 17.Schrijf zes hele zinnen over de vakantie van Claire (zie afbeeldingen).  Gebruik de gegeven werkwoorden.
Klaar? Apprends (leer): de phrases-clés van C (nogmaals) 
Les devoirs: passé composé leren.

Slide 26 - Slide

Paragraphe H
Persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
(p. 120)

Slide 27 - Slide

Wat is het LV van deze zin?
Nadine aime les frites.
A
Nadine
B
aime
C
les frites

Slide 28 - Quiz

Wat is het LV van deze zin?
Je visite le musée après.
A
Je
B
visite
C
le musée
D
après

Slide 29 - Quiz

Wat is het LV van deze zin?
Je rencontre la directrice demain.
A
Je
B
rencontre
C
la directrice
D
demain

Slide 30 - Quiz

Wat is het LV van deze zin?
Hier j'ai visité la ville.
A
hier
B
j'
C
ai visité
D
la ville

Slide 31 - Quiz

PSV als LV (1)
Je visite le musée après.                     Je le visite après.
Je rencontre la directrice.                  Je la rencontre.
Hier j'ai visité la ville/le centre.         Hier je l'ai visité.
Nadine aime les frites.                          Nadine les aime.

> Je vervangt het ZN steeds door een PSV.
> Welke woordjes gebruiken we daarvoor?

Slide 32 - Slide

Choisis le bon mot.
Je mange le sandwich. Je ...... mange.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 33 - Quiz

Choisis le bon mot.
Je vois les profs. Je ...... vois.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 34 - Quiz

Choisis le bon mot.
Pierre aime la soupe. Il ..... aime.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 35 - Quiz

Choisis le bon mot.
Tu regardes la vidéo. Tu ..... regardes.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 36 - Quiz

PSV als LV (2)
Onthoud het volgende voor de plaats in de zin:

1) Staat er een heel werkwoord? Dan het PSV daarvoor!
Bijv. Je vais manger les bonbons. Je vais les manger.

2) Geen heel werkwoord? Dan voor de persoonsvorm (PV)!
Bijv. Je prends le café. Je le prends.

Slide 37 - Slide

Choisis la bonne réponse.
Tu vas choisir l'hôtel.
A
Tu le vas choisir.
B
Tu vas le choisir.
C
Tu la vas choisir.
D
Tu vas la choisir.

Slide 38 - Quiz

Choisis la bonne réponse.
Benjamin visite la cathédrale.
A
Benjamin le visite.
B
Benjamin la visite.
C
Benjamin les visite.
D
Benjamin visite.

Slide 39 - Quiz

Choisis la bonne réponse.
Elles ont trouvé le camping.
A
Elles l'ont trouvé.
B
Elle les ont trouvé.
C
Elles ont le trouvé.
D
Elles ont les trouvé.

Slide 40 - Quiz

Choisis la bonne réponse.
Je vais manger la salade.
A
Je le vais manger.
B
Je la vais manger.
C
Je vais le manger.
D
Je vais la manger.

Slide 41 - Quiz

Aller plus loin..
Meer oefenen? 
Paragraphe D:
Fais ex 15 + 16 (p. 106)

Paragraphe H:
Fais ex 29 + 30 (p. 120)

Slide 42 - Slide