les 5

Huiswerk 
Doornemen 
     paragraaf 9.4
Maken 
     de opdrachten van deze 
     paragraaf
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Huiswerk 
Doornemen 
     paragraaf 9.4
Maken 
     de opdrachten van deze 
     paragraaf

Slide 1 - Slide

Zijn er vragen over het huiswerk?

Slide 2 - Open question

Paragraaf 9.6
REKENEN MET INDEXCIJFERS

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
In deze les leer je wat indexcijfers zijn en je leert er mee rekenen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Indexcijfers
Om de ontwikkeling van verschillende grootheden, zoals prijzen of inkomen, goed te kunnen vergelijken wordt vaak gebruik gemaakt van indexcijfers.

Een indexcijfer is een getal dat aangeeft hoeveel iets in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken tijdstip. Dit afgesproken tijdstip noem het het basisjaar en krijgt het indexcijfer 100.


Slide 7 - Slide

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 8 - Slide

Een prijs berekenen met indexcijfers
Een voorbeeld:
Het basisjaar is 2016. De gemiddelde broodprijs is dan € 2,10.
In 2018 is het prijsindexcijfer voor brood 107. Wat is de broodprijs is 2018?

€ 2,10 is het basisjaar, is dus 100, we willen 107 weten.
€ 2,10 : 100 x 107 = € 2,25.

Slide 9 - Slide

Consumentenprijsindexcijfer
Prijsontwikkeling van goederen en diensten.

Het CBS berekent iedere maand de inflatie, en maakt hierbij gebruik van het boodschappenmandje van de gemiddelde Nederlander. Hierin zitten verschillende artikelgroepen.
Elke artikelgroep telt voor een bepaald percentage mee.

Slide 10 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 11 - Slide


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 12 - Quiz

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 14 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 15 - Quiz


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 16 - Quiz

In het basisjaar kost een racefiets gemiddeld € 1.750. Drie jaar later is het indexcijfer 89,5. Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van racefietsen gedaald?

Slide 17 - Open question

Het inkomen dat je in euro's verdient noem je het ...
A
nominaal inkomen.
B
reëel inkomen.

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Huiswerk 

Maken 
     de opdrachten van  
     paragraaf 9.6
     (de V-trainer)

Slide 21 - Slide

Opdrachten paragraaf 9.4

Slide 22 - Slide

Opdracht 1
Ja, want begin 2008 was de economische groei hoog. Er was een hoogconjunctuur, dus veel vraag naar arbeid. 
Zijn zus vond toen snel werk. 
Begin 2013, toen Paul werk zocht, was er juist een laagconjunctuur. Toen konden werkzoekenden moeilijk een baan vinden.

Slide 23 - Slide

Opdracht 2
Bezettingsgraag van de productiecapaciteit: kolom B; de gebruikte capaciteit.

Slide 24 - Slide

Opdracht 3
a  A = 338  B = 362 (of 363)  C = 85
b  2011: opleving  2012: overspanning  2013: crisis
     2014: neegang  2015: recessie  2016: neegang  2017: herstel 

Slide 25 - Slide

Opdracht 4
Paul vond werk in een neergang / recessie, want de krapte op de arbeidsmarkt was duidelijk merkbaar.

Slide 26 - Slide

Opdracht 5
a  2000: in een hoogconjunctuur (opleving/overspanning), 
     gezien de groei van jaarlijks 4%.
b  2008: in een laagconjunctuur (neergang/recessie). 
     Amerikanen kregen extra geld, dus moest de economie 
     gestimuleerd worden.
c  2010: in een laagconjunctuur. De lasten van huiseigenaren werden 
     verlaagd. De overheid probeert daarmee de bestedingen van 
     consumenten aan te zwengelen.

Slide 27 - Slide

Opdracht 6
a  Bij een belastingverhoging kunnen de Amerikanen minder 
     besteden. En het plan was juist bedoeld om de Amerikanen 
     meer te laten besteden.
b Als de overheid geld leent voor extra uitgaven, moet dat geld later weer 
    worden terugbetaald. Toekomstige generaties moeten dus meer belasting     aan de overheid betalen om de overheid aan genoeg geld te helpen zodat 
    deze de schulden weer kan afbetalen.

Slide 28 - Slide

Opdracht 7
E  de ECB verlaagt de rente
B  de banken in Europ verlagen de rente
C  consumenten en bedrijven kunnen goedkoper lenen
A  consumenten en bedrijven kopen meer met geleend geld
D  de vraag naar goederen stijgt
F  de laagconjunctuur verandert in een hoogconjunctuur

Slide 29 - Slide

Opdracht 8
B  Als de rente wordt verlaagd, zal de vraag naar goederen
     stijgen. Hierdoor kan de inflatie verder oplopen.

Slide 30 - Slide

Opdracht 9
De belangrijkste taak van de ECB is de inflatie in Europa laag houden.
Ten tweede kan de conjunctuur in het ene land in Europa laag zijn en in het andere hoog. Dan kan er dus geen eenduidig beleid worden gevoerd.

Slide 31 - Slide

Opdracht 10
a  Bij een lage rente gaan de Portugezen meer lenen en meer 
     goederen en diensten kopen. Dat helpt de conjunctuur van
      Portugal omhoog.
b  In Nederland gaat de rente ook omlaag. Dat stimuleert de 
     vraag naar goederen, maar die is al erg hoog. Daardoor kan 
     de vraag te groot worden, met gevaar voor inflatie.

Slide 32 - Slide

Opdracht 11
a  De ECB vindt lage rente ook wenselijk voor de conjunctuur, 
     terwijl de ECB eigenlijk geen conjunctuurpolitiek wil voeren. 
     Of: in de leertekst staat dat de conjunctuur tussen landen        
     kan verschillen, in de bron wordt uitgegaan van een Europese      conjunctuur.
b  De ECB helpt de Europese banken aan goedkoop geld.  'Bank 
      van de banken' is wel een taak van de ECB.

Slide 33 - Slide

Opdracht 12
a  Zonder geld moeten goederen geruild worden (moet op 
     directe ruil worden overgeschakeld). Maar veel mensen 
     hebben vanuit hun beroep geen geschikte producten om te 
     ruilen, zodat de meeste mensen niet meer over veel 
     producten kunnen beschikken.
b  Nee. De ECB is de bank van de banken en moet de inflatie
     laag houden. Het redden van overheden hoort daar niet bij.

Slide 34 - Slide

Vervolg opdracht 12
c  Als ze hun uitgaven beperken, zakt de conjunctuur in en 
    krijgen ze minder belastinggeld binnen.
d  Als die landen verzekerd zoden zijn van hulp (van de ECB)
     doen ze hun best niet meer om hun schulden te verminderen.
e  Er was geen keuze. Als landen en banken failliet gaan, raken veel 
     beleggers hun geld kwijt. En dan zou de bevolking de dupe zijn en zouden 
     het betalingssysteem en de conjunctuur kunnen instorten.

Slide 35 - Slide