Zwakke werkwoorden

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL

Slide 1 - Slide

Zwakke werkwoorden
Lesdoelen: 
-Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits
-Ik ken de regels voor het vervoegen van zwakke werkwoorden
-Ik kan deze regels toepassen

Slide 2 - Slide

timer
0:45
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Mind map

Persoonlijk voornaamwoord
-> Een woord dat naar een persoon, voorwerp of groep personen verwijst.



-> u = Sie                   ALTIJD een hoofdletter, ook midden in de zin!
-> Ezelsbruggetje: IDEWIS







 

Slide 4 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie

Slide 5 - Drag question

timer
1:00
Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 6 - Mind map

Zwakke werkwoorden
-> Werkwoorden zonder klankverandering in de stam volgens vaste regels worden vervoegd.


Wat heb je nodig?
1. Stam
2. Juiste persoon
3. Uitgang

Slide 7 - Slide

Zwakke werkwoorden
'
'
'



-> Hele werkwoord -(e)n

Slide 8 - Slide

Zwakke werkwoorden

Slide 9 - Slide

Zwakke werkwoorden
.





-> Ezelsbruggetje: (fe)ESTTENTEN

Slide 10 - Slide

IDEWIS


(fe) esttenten

Slide 11 - Slide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 12 - Slide

Schrijf de stam op van het werkwoord:
wohnen

Slide 13 - Open question

Schrijf de stam op van het werkwoord:
zweifeln

Slide 14 - Open question

Schrijf de stam op van het werkwoord:
schreiben

Slide 15 - Open question

Schrijf de stam op van het werkwoord:
gehen

Slide 16 - Open question

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 17 - Drag question

spielen
Ich ______ Volleyball.

Slide 18 - Open question

kommen
___________ du heute vorbei?

Slide 19 - Open question

lachen
Das Kind ___________.

Slide 20 - Open question

wohnen
Wir _______ in den Niederlanden

Slide 21 - Open question

machen
Was ________ ihr am liebsten?

Slide 22 - Open question

essen
Was ________ Sie gerne?

Slide 23 - Open question

Vervoeg het Duitse zwakke werkwoord spielen (= spelen).                                  
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Denk aan de stam!
spielen
spielen
spielst
spiele
spielt
spielt

Slide 24 - Drag question

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Ik snap de grammatica van de werkwoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll