2h6, Mercredi, le 8 janvier 2020

2h6 chap2 Programme, Mercredi, le 8 Janvier 2020
Présents/absents
Objectifs :jij kent het werkwoord vouloir au présent et passé composé + jij kan  le passé composé gebruiken, jij kan vragen in het Frans stellen en jij kan de ontkenning in het Frans gebruiken
Questions/réponses 
Le verbe vouloir (rappel)
Rappel du passé composé 
Poser des questions= vragen zonder en met een vraagwoord in het Frans stellen
De ontkenning=la négation (theorie+woorden+oefeningen)
Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui?


1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2h6 chap2 Programme, Mercredi, le 8 Janvier 2020
Présents/absents
Objectifs :jij kent het werkwoord vouloir au présent et passé composé + jij kan  le passé composé gebruiken, jij kan vragen in het Frans stellen en jij kan de ontkenning in het Frans gebruiken
Questions/réponses 
Le verbe vouloir (rappel)
Rappel du passé composé 
Poser des questions= vragen zonder en met een vraagwoord in het Frans stellen
De ontkenning=la négation (theorie+woorden+oefeningen)
Qu'est-ce que tu as appris aujourd'hui?


Slide 1 - Slide

Questions / Réponses
Tu as passé de bonnes vacances de Noël ?
Tu as fait du sport ? 
Tu as fait du shopping ?
Tu as appris tes leçons ?
Tu as fait tes devoirs ?

timer
3:00

Slide 2 - Slide

le verbe "vouloir"

Présent                                               Passé composé

Je veux                                              J'ai voulu

Tu veux                                              Tu as voulu

Il/elle/on veut                                  Il/elle/on a voulu

Nous voulons                                  Nous avons voulu

Vous voulez                                     Vous avez voulu

Ils/elles veulent                             Ils/elles ont voulu

Slide 3 - Slide

LIRE LE VOCABULAIRE EF

Slide 4 - Slide


Question:

 On forme le passé composé comment? (3 ÉLÉMENTS)

Slide 5 - Slide

Poser des questions

Op welke 3 manieren maak je zinnen vragend in het Frans (zonder vraagwoorden)?

1.


2.


3.


Slide 6 - Slide

Welke vraagwoorden ken je al?
timer
1:00

Slide 7 - Slide

Vraagwoorden


Wat =
Wie=
Wanneer=
Waar=
Hoe=
Waarom=
Hoeveel = 

Slide 8 - Slide

La phrase interrogative - de vraagwoorden

. Hoe laat ?          : A quelle heure
. Hoe oud?          : Quel âge

Slide 9 - Slide

Vraagwoord POURQUOI
Er zijn 4 manieren:
- pourquoi tu fais du foot ?
- pourquoi est-ce que tu fais du foot ?
- pourquoi fais-tu du foot ?
- Tu fais du foot, pourquoi ?

Correction les exercices 14 15ab 18 19ab 20 22ac 25cd 26 + 

Slide 10 - Slide

La négation
Op een blaadje schrijf de theorie op met de woorden van de ontkenning!
Waar plaats je de ontkenning? (stappen)
Welke 7woorden van de ontkenning ken je?

Slide 11 - Slide

Lees zelf de theorie over de ontkenning in bron I, op pagina 32 van je tekstboek.

Slide 12 - Slide

La négation-
traduis les mots !
nee
niet
niet meer
geen
geen meer
nooit
niets
Waar staan de woorden van de ontkenning in een zin?

Fais les exercices 30 31 32 33
timer
2:00

Slide 13 - Slide

Devoirs 

Slide 14 - Slide

Description d'une personne

Slide 15 - Slide

Rol 1 
Zoek een klasgenoot met rol 2. Jij begint het gesprek.
Stel de volgende vragen in het Frans:
1. Vraag hoe de ander heet.
2. Vraag hoe oud hij/zij is.
3. Vraag of hij/zij een afspraak heeft.
4. Vraag hoe de persoon van het afspraakje heet.
5. Vraag hij hij/zij eruit ziet.
6. Vraag of ze vaak samen zijn.
7. Vraag waar ze elkaar ontmoet hebben.
8. Vraag wanneer de afspraak is en waar.
9. Sluit het gesprek af.

Slide 16 - Slide

Rol 2 
Zoek een klasgenoot met rol 1. De ander begint het gesprek.
Geef de volgende antwoorden in het Frans:
1. Vertel hoe je heet.
2. Vertel hoe oud je bent.
3. Zeg dat je een afspraak hebt met een vriend/vriendin.
4. Zeg hoe de persoon van je afspraak heet.
5. Vertel hoe hij/zij eruit ziet.
6. Vertel dat jullie vaak samen zijn.
7. Vertel waar jullie elkaar ontmoet hebben.
8. Vertel wanneer de afspraak is en waar.
9. Reageer op de ander.

Slide 17 - Slide