V4 semaine 37

24/25 V4 semaine 37
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

24/25 V4 semaine 37

Slide 1 - Slide

v4 la semaine 37 
ECRIRE / GRAMMAIRE II
 À faire:  u 1 : 13-17  /  grammaire II
à faire : u1 : 13-18d
À apprendre: vocabulaire: blz 103
 

A: les buts de la semaine
C: cherche correspondants ; 
écrire une lettre 

D: gram II : regelmatige ww -er , aller, avoir, être, faire
B: Corrections semaine 36 : u1 : 6-12
premier cours
premier cours
premier cours
E: faites Grammaire II /  le reste du weektaak

Slide 2 - Slide

A: buts de la semaine
  • chercher un correspondant
  • réagir aux annonces
  • les verbes : entrainez-vous!

Slide 3 - Slide

B: corrigez les devoirs
ex1 :  1 TIMO: vertelt over zijn vakantieliefde
 SARA: is altijd heel moe
 MOZ: is de leider van de groep
 LUC: koopt en verkoopt cryptomunten
 BES: doet de special effects / houdt zich bezig met de special effects / zorgt voor de special effects
2 Les vacances passées. 
3 A  / 4 B
5 Hij is benieuwd naar Timo’s vakantieliefde.
6 Eigen invulling.

Exercice 2 – compréhension détaillée
1 J’ai le cafard. Les vacances sont terminées.
 Mais je suis excité par la nouvelle année.
 Car je vais travailler ; je ne veux pas redoubler.
 Je retrouve mes potes pendant la récré.
 Copains hyper cools ou copains super cons.
 C’est le voyage qui compte, pas la destination
2 Met de zus van Moz.
3 A / 4 Mots possibles : crypto-maniaque / un profit / gagner. / 5 Hij noemt NIET: korenvelden en de zee. De rest noemt hij dus wel.
6 C 7 D’un barman à la piscine.
8 Barmannen zijn gemeen en niet cool.
9 De lavendelgeur doet hem weer denken aan het meisje waar hij verliefd op is: ‘Sjonge, wat mis ik die meid.’


Slide 4 - Slide

Exercice 6 – mise en route   : des copains au lycée = vrienden op school (in de bovenbouw)
Exercice 7 – mise en route ~ vocabulaire
1 B dès = vanaf
2 B courrier = post
3 A bien que = hoewel
4 B détendu = ontspannen
5 A il vaut mieux = je kunt beter
6 C le proverbe = het spreekwoord
7 A fournitures = spullen, benodigdheden
8 A apprendre = leren
9 C la veille = de dag ervoor
10 C pâle = bleek


Exercice 6 – mise en route
des copains au lycée = vrienden op school (in de bovenbouw)

Exercice 7 – mise en route ~ vocabulaire
1 B dès = vanaf
2 B courrier = post
3 A bien que = hoewel
4 B détendu = ontspannen
5 A il vaut mieux = je kunt beter
6 C le proverbe = het spreekwoord
7 A fournitures = spullen, benodigdheden
8 A apprendre = leren
9 C la veille = de dag ervoor
10 C pâle = bleek


Slide 5 - Slide

8-11d     Exercice 8 . 1 Voor middelbare scholieren die (enigszins) opzien tegen het nieuwe schooljaar.
2 a Maak een goede eerste indruk. Alinea: II
b Maak je niet te druk. Alinea: III
c Praat met andere leerlingen. Alinea: V
d Zorg dat je de juiste spullen bij je hebt. Alinea: IV
e Zorg dat je op tijd bent. Alinea: I

ex 9.1 Ze komen in een nieuwe klas, er zijn nieuwe leraren en ze gaan zelfs naar een ander gebouw (in Frankrijk is de bovenbouw, le lycée, een andere school met een ander gebouw).
2 De fout die leerlingen maken, is dat ze niet op tijd op school verschijnen.
3 A car = want  / B donc = dus  / C mais = maar  / D pourtant = toch                           B
4 Je kunt beter wachten tot het pauze is en dan pas je verhalen over de vakantie aan je vrienden vertellen.
5 B
6 Je kunt het best voor het begin van de lessen alvast wat spullen kopen. Later, als de leraren gezegd hebben wat je verder nog nodig hebt, kun je teruggaan om nog wat spullen te gaan kopen.
7 A
8 testen hoe gespannen jij bent voor het nwe schooljaar.
9 Vb Vooral A: Je bent blij dat je jrienden en leraren  ziet. Goed zo!  Vooral B: Je vindt het fijn dat je je vrienden weer ziet, maar er zijn ook nieuwe dingen. Je redt het wel! Vooral C: Je houdt niet van veranderingen. Maak je niet te druk, het komt goed!

10 a Het advies uit alinea IV en testvraag 2 horen bij elkaar.
b Volgens de hoofdtekst is antwoord B het beste antwoord.
11 Plein(e) en prudent(e) zijn bijvoeglijke naamwoorden. De test is bedoeld voor mannelijke en vrouwelijke lezers. Vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden krijgen een e aan het einde. Pessimiste is ook een bijvoeglijk naamwoord, maar bij dit woord heeft het mannelijk enkelvoud al een e.



Slide 6 - Slide


11a: 1 bon = goed                                 4 nouveau = nieuw
2 difficile = moeilijk                          5 personnel = persoonlijk
3 blond = blond                                  6 beau = mooi

11b  1 Regelmatig: zin 2, 3.
Afwijkend / onregelmatig: zin 1, 4, 5, 6.
2 Voorbeeldantwoorden:
un bel ordinateur (een mooie computer)
un nouvel appel (een nieuwe oproep)
un vieil homme (een oude man)

3 a un gros monsieur
b un prof sportif
c un meilleur lycée
d un conseil dangereux
4 a une vieille dame
 b trois grandes maisons
 c un nouvel ordinateur
 d deux pays européens


11c1 petits pains              4 vieil homme                      7 fille sportive
2 jeune chien                   5 livres anglais                    8 long voyage
3 devoirs difficiles          6 tshirts blancs                
                                               
Exercice 11D
Voorbeeldantwoorden:
C’est un vieil homme.
Il porte de grandes chaussures noires.
Il est grand et gros.
Il a les cheveux blonds et les yeux bleus.
C’est un grand monsieur avec un petit chien dangereux. Il a 68 ans et il est Belge.


C’est une jeune fille. 
Elle porte de petites chaussures rouges. 
Elle est longue et elle a les cheveux bruns et les yeux bleus. 
Elle a un chat et elle est Suisse.
  

Slide 7 - Slide

C: cherche un correspondant

ATTENTION! Qand on écrit une lettre / un mail
  •  utilisez 'les bouts de phrases utiles'
  • n'utilisez pas de googletranslate, c'est interdit
  • faites des phrases courtes
  • faites des phrases simples
  • ne commence pas  en néerlandais, toute de suite en français!
  • plus on écrit, plus on progresse en français

Slide 8 - Slide

ex 14 : 
1.Je suis une .... fille...... et j'ai les.... cheveux.....
 . (Engels, blond)
J'habite dans une
 maison
 dans un
 village
 . (groot, klein)
Mon petit ami habite dans un
 appartement
 dans un
 immeuble
 . (oud, mooi)
A l'école, mes
 matières
préférées
 sont le français et l'histoire. (lievelings-)
Hier soir au fast-food, j'ai vu une
 actrice
célèbre
 ! (beroemd)





1. Je suis une......... fille............ et j'ai les........ cheveux......... . (Engels, blond)
2.J'habite dans une.............maison............dans un........village. (groot, klein)
3.Mon petit ami habite dans un......... appartement.......dans un....immeuble........(oud, mooi)
4.A l'école, mes........ matières...................sont le français et l'histoire. (lievelings-)
5.Hier soir au fast-food, j'ai vu une...........actrice.......(célèbre -beroemd)





Slide 9 - Slide

C: cherche correspondants : expression écrite : 15/ 16
ex 15 : cherchez les informations sur Robert et Camille  (lisons le texte ensemble)




faites ensuite ex 16 (vite, on corrige ensemble)

timer
5:00

Slide 10 - Slide

corr 16

1. Je m'appelle ....../ je suis.......
2. J'ai quatorze/quinze/seize ans. GEBRUIK AVOIR bij leeftijd!!
3.Je suis en seconde = vierde klas
4. j'ai les cheveux bruns et les yeux verts / j'ai les cheveux blonds/ noirs/ roux et les yeux bleus/bruns
5. j'habite à Pijnacker : plaatsnamen krijgen à als voorzetsel !!!!
6. Mes passe-temps préférés sont le foot/le sport/le basket/ l'équitation/ la natation/ le tennis


FAITES maintentant ex 17 ( au cahier d'exercices) - email 80-100 mots

Slide 11 - Slide

exercice 17  dans votre cahier
Salut Robert / Camille,      

Je voudrais correspondre avec toi, parce que
 TON ANNONCE M'A PLU/  J'AI BIEN AIMÉ TON ANNONCE/ NOUS AVONS LES MÊMES INTÉRESSES/ TON ANNONCE M'A DONNÉ ENVIE DE T'ÉCRIRE
Je voudrais correspondre en français, parce que JE VOUDRAIS AMÉLIORER MON FRANÇAIS
Je me présente: je m'appelle …, j'ai …ans, je suis en seconde et j'habite à …
J'ai les cheveux … et les yeux … . Je ne suis pas très grand(e) / Je suis petit(e).
J'aime porter …UN JEAN/ DES ROBES/ DES JUPES/ DES BASKETS/ UN T-SHIRT BLANC
Mes passe-temps préférés sont: …LE FOOT/ LE TENNIS/LE BASKET/ JOUER DE LA GUITARE/ JOUER DU PIANO
Envoie-moi vite un e-mail / une réponse et une photo.
À bientôt !
[ton nom]

Slide 12 - Slide

D: GRAMMAIRE II 
regelmatige ww -er , aller, avoir, être, faire
e


Slide 13 - Slide

les verbes en -er
attention : 
* au présent : -e/es/e/ons/ez/ent
* le participe passé : -/- -er + é
* l'imparfait : nous vorm -/- ons + ais/ais/ait/ions/iez/aient
*futur: infinitif + ai/as/a/ons/ez/ont
*conditionnel :  infinitif + ais/ais/ait/ions/iez/aient
(*subjonctif : ils-vorm -/- ent : e /es /e,/ ions/ iez/ent) 
-/- wordt gebruikt als minteken.
Omdat in taal een enkele - anders gebruikt wordt. (koppelteken/afkorting e.d.)

Slide 14 - Slide

cherchais
rencontrer
oublier
jouer
se dérouler
vergeten
zocht
ontmoeten
spelen
zich afspelen

Slide 15 - Drag question

vertaal :
wij vergeten
A
nous oublons
B
nous oublierons
C
nous oublions
D
nous oublerons

Slide 16 - Quiz

vertaal ;
nous oublierions
A
wij vergaten
B
wij vergeten
C
wij zullen vergeten
D
wij zouden vergeten

Slide 17 - Quiz


wat is juist?
A
elle est oublié
B
elle est oubliée
C
elle a oublié
D
elle a oubliée

Slide 18 - Quiz

ik zocht

Slide 19 - Open question

welke vorm is juist?
A
je cherches
B
Nous sommes cherchés
C
nous chercherez
D
tu cherches

Slide 20 - Quiz

hij vergat

Slide 21 - Open question

aller / avoir / être et faire
au présent/passé composé/ imparfait/futur/conditionnel/ impératif (et subjonctif, ce sera pour plus tard)

Slide 22 - Slide

aller / avoir / être et faire :au présent/passé composé/ imparfait/futur/conditionnel/ impératif (et subjonctif, ce sera pour plus tard)
avoir : hebben
j'ai 
tu as 
il a
nous avons
vous avez
ils ont

pp : eu (met avori)
futur : aur
faire
je fais
tu fais
il fait
nous faisons
vous faites
ils font

pp : fait (met avoir)
futur : fer...
aller-gaan
je vais
tu vas
il va 
nous allons
vous allez
ils vont

pp : allé (met être)
futur ; ir 
être-zijn
je suis
tu es
il est
nous sommes
vous êtes
ils sont
imparfait : ét..
pp été (met avoir)
futur : ser...

Slide 23 - Slide

il fera beau demain
s'il faisait beau,nous passions par les quais

Slide 24 - Slide

wat is de vertaling van
nous ferons
A
wij maken
B
wij zullen maken
C
wij zouden maken
D
wij maakten

Slide 25 - Quiz

nous avons été
A
wij zijn geweest
B
wij hebben gehad
C
wij hebben zomer
D
wij hebben gegeten

Slide 26 - Quiz

vous avez rencontré nos amis
A
jij bent onze vrienden gezien
B
wij hebben jullie vrienden ontmoet
C
u heeft onze vrienden ontmoet
D
jullie zijn bij onze vrienden geweest

Slide 27 - Quiz

wij zullen gaan (aller futur)

Slide 28 - Open question

hij maakte (faire imparfait)

Slide 29 - Open question

u was (être imparfait)

Slide 30 - Open question

hij zou hebben (avoir conditionnel)

Slide 31 - Open question

 À faire:  u 1 : 13-17  
 grammaire II
à faire : u1 : 13-18d
À apprendre: voc: blz 103
 

Slide 32 - Slide