week 24 writing skills recap

Tips for your writing test!
  • Denk aan de tijd
  • Let op het aantal woorden (woorden tellen)
  • Streep alle onderdelen van de opdracht af
  • Kladversie --> netversie
  • Klopt je spelling? Gebruik een woordenboek
  • Is taalgebruik / boodschap helder?
  • Gebruik standaardzinnen die je uit je hoofd hebt geleerd

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Tips for your writing test!
  • Denk aan de tijd
  • Let op het aantal woorden (woorden tellen)
  • Streep alle onderdelen van de opdracht af
  • Kladversie --> netversie
  • Klopt je spelling? Gebruik een woordenboek
  • Is taalgebruik / boodschap helder?
  • Gebruik standaardzinnen die je uit je hoofd hebt geleerd

Slide 1 - Slide

Aanhef/Afsluiting

Slide 2 - Slide

    who
Sam

Ms. van Anraad
She


    does
studies

teaches

works
    what
English

grammar

on Spanish
   where
at home

in class

at the library
   when
every day.

today.

on Saturdays.
Word Order
Subject
   Verb
  Object
   Place
   Time
SVOPT

Slide 3 - Slide

Example, (in)formal e-mail (TB page 131)

Slide 4 - Slide

Standaard zinnen 

Slide 5 - Slide

Capitalization
First letter of a sentence always has a capital!
The girl is playing with her doll.  

Slide 6 - Slide

Capitalization
  • First letter of a sentence always has a capital! The girl is playing with her doll.  
  • The name of a person, place, object, organization.

Slide 7 - Slide

Capitalization
  • Days of the week: Tuesday, Wednesday etc. 
  • Months: January, February, March, April etc. 
  • Holidays: Christmas, Valentine's day etc. 

Slide 8 - Slide

Capitalization
The word I (van ik) is always written in capital letter!
I am going to the movies with me, myself and I.

Slide 9 - Slide

Pitfalls
Doel: Je weet welke fouten je NIET moet maken!
Wat betekenen de woorden die zoveel 
op elkaar lijken ook alweer 
en hoe gebruik je ze in de Engelse taal?

Test yourself!

Slide 10 - Slide

Pitfall 1: Too vs To
  • to = preposition (voorzetsel) - I am going to the movies.
  • too = ook of te - I love you too./ This is too much. 

Slide 11 - Slide

Pitfall 2: Then vs Than
  • then = when something is happening (tijd). And then the girl ran away.
  • than = comparisons (vergelijkingen). You are taller than her. 

Slide 12 - Slide

Pitfall 3: Your vs You're
  • Your = possesive (bezit) - This is your bag
  • You're = contraction of you + are - You're a girl. 

Slide 13 - Slide

Pitfall 4: An vs A
  • An = klinkerklanken (a, e, i, o, u) ex. an apple 
  • A = Medeklinkerklanken (b, c, d, f, etc) ex. a table

Slide 14 - Slide

Extra: Plurals (meervoud)
Een woord krijgt meestal een –s in het meervoud. 
 One photo -> Two photos
Deze –s komt vast aan het woord! 
(dus NOOIT ‘s).


Slide 15 - Slide

Extra
Gonna & wanna

Slide 16 - Slide

Extra
Gonna & wanna
WE DO NOT USE THESE!!

Slide 17 - Slide

Your questions about letter writing.

Slide 18 - Open question