Weerkunde - Hoofdstuk 3: Energiebalans en temperatuur

1 / 63
next
Slide 1: Slide
natuurkundeHBO

This lesson contains 63 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Beschrijf in eigen woorden wat met het begrip zonneconstante wordt bedoeld.

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

a) Waarom neemt de intensiteit van de zonnestraling (het vermogen per m^2) af naar de polen toe?

Slide 4 - Open question

De zonneconstante is gelijk aan wat we de stralingsfluxdichtheid noemen en is te berekenen via de formule 𝐿 / 4𝜋𝑑^2 waarbij d de afstand van de aarde tot de zon is en 𝐿 =3,9∙10^26 W de lichtsterkte van de zon. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

De meeste straling van de zon bevat golflengten in het zichtbare deel van het spectrum, met een maximum bij geel licht (ca. 550 nm). Volgens de verschuivingswet van Wien hoort dit bij een temperatuur van 5500-6000 K voor het oppervlak van de zon.
a) Controleer bovenstaande bewering met behulp van de verschuivingswet van Wien.

Slide 7 - Open question

a) Beschrijf deze grafiek in je eigen woorden.

Slide 8 - Open question

a) Wat gebeurt er met de straling in de atmosfeer en aan het aardoppervlak?

Slide 9 - Open question

b) Het gedeelte dat wordt teruggekaatst heet het albedo en bedraagt voor de aarde als geheel 30%. Verklaar het verschil m.b.v. de tabel.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

a) Voor zonlicht in de atmosfeer gaat het dan om verstrooiing aan luchtmoleculen. Rayleighverstrooiing heeft als eigenschap dat kleine golflengten veel sterker worden verstrooid: een factor 16 meer voor een halvering van de golflengte. Verklaar hiermee de kleur van de lucht.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

a) Waarom wordt de aarde niet steeds warmer onder invloed van de zon?

Slide 16 - Open question

b1. Welke voorwerp zorgt voor het ingestraalde vermogen?

Slide 17 - Open question

b) Na verloop van tijd is blijkbaar een evenwicht bereikt; bij een bepaalde temperatuur geldt: Pin = Puit. Hoe bereken je die temperatuur? 

Deze vraag gaan we m.b.v. de volgende deelvragen beantwoorden. 

Slide 18 - Slide

b1. Welk voorwerp zorgt voor het uitgestraalde vermogen?

Slide 19 - Open question

b2. Hoe bereken je het oppervlak waarmee de aarde (straal R) de zonnestralen loodrecht opvangt?

Slide 20 - Open question

b3. Hoe bereken je het ingestraalde vermogen?

Slide 21 - Open question

b4. De uitstraling van de aarde vindt plaats in alle richtingen. Hoe bereken je dit oppervlak?

Slide 22 - Open question

b5. Hoe bereken je het uitgestraalde vermogen?

Slide 23 - Open question

b6. Werk Pin = Puit verder uit

Slide 24 - Open question

b7. Neem 𝑒=1 (in het infrarood is dit een redelijke aanname) en schrijf de formule met T voorop (T=…).

Slide 25 - Open question

b8. Bereken de bijpassende temperatuur.

Slide 26 - Open question

Een aantal van de in de atmosfeer voorkomende gassen, met name H2O, CO2 en O3 (de zogenaamde broeikasgassen), hebben sterke absorptiebanden voor golflengten in het infrarood, met een golflengte van meer dan 1μm. 

Slide 27 - Slide

Door het broeikaseffect is de temperatuur op aarde ongeveer 30 K hoger. Verklaar dit met de grafiek.

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

a) Leg in eigen woorden uit wat er in bovenstaande afbeelding wordt weergegeven.

Slide 31 - Open question

a) De instraling hangt sterk af van de geografische breedte. Op hogere breedten is de instraling veel geringer dan op lagere breedten. Leg uit hoe dit komt.

Slide 32 - Open question

b) Je zou verwachten dat dit leidt tot een steeds groter temperatuurverschil tussen lage en hoge breedten. Dit is echter niet het geval. Leg uit hoe dit komt.

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

c) Wat valt je op als je naar de verdeling van de gemiddelde temperatuur op de aarde kijkt?

Slide 35 - Open question

Als we naar de noordelijke Atlantische Oceaan kijken, dan zien we in het oosten, voor de kust van Europa, een gemiddelde temperatuur die veel hoger is dan in het westen, voor de kust van NoordAmerika. Dit verschil is een gevolg van het verschil in temperatuur tussen de warme Golfstroom en de veel koudere Labradorstroom. Een soortgelijk verschijnsel vinden we ook elders op aarde.  

Slide 36 - Slide

e) Als we kijken naar het temperatuurverloop in de loop van een etmaal (dit noemen we de dagelijkse gang) dan valt op dat het maximum van de temperatuur niet wordt bereikt op het moment dat de zon op zijn hoogste punt staat maar pas later op de middag. Leg uit hoe dat komt.

Slide 37 - Open question

Bij menging wordt de temperatuurverdeling in een luchtlaag veel regelmatiger. In de nacht treedt een soortgelijk (maar omgekeerd) effect op als de bodem door uitstraling snel afkoelt en de luchtlagen erboven nog warmer zijn. Dit verschijnsel, dat de temperatuur in lagere luchtlagen lager is dan die in de luchtlagen erboven, noemen we een (temperatuur)inversie. Deze treedt 's nachts op bij weinig wind en een (grotendeels) wolkenloze hemel.

Slide 38 - Slide

Verder heeft de aanwezigheid van wolken een matigende werking: 's nachts is de uitstraling veel geringer als er wolken zijn (deze absorberen de straling en stralen die voor een deel weer naar de bodem uit) en overdag is de verwarming van het oppervlak geringer doordat de bewolking de zonnestraling tegenhoudt. 

Slide 39 - Slide

Opgave 1 Energiebalans

In figuur 1 wordt de energiebalans voor verschillende componenten van het systeem aarde + atmosfeer schematisch weergegeven. De opgegeven waarden zijn gemiddelde waarden over een jaar. Een groot deel van de energiebalans wordt door straling voor zijn rekening genomen, zowel kortgolvige straling in het visuele gebied afkomstig van de zon als langgolvige (infrarood) straling, deze laatste wordt in populaire literatuur ook wel warmtestraling genoemd.

Slide 40 - Slide

a) De zonneconstante is gemiddeld 1367 W/m2. We zien dit getal nergens in het plaatje terug. Wel staat bij “incoming solar radiation” het getal van 342 W/m2 . Leg uit hoe dit zit.

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Slide

b) Bepaal het albedo van de aarde (+ atmosfeer).

Slide 43 - Open question

c) Niet alleen is er evenwicht in het hele systeem aarde+atmosfeer
(ingaande energie = uitgaande energie) maar dit geldt ook voor de afzonderlijke componenten.

c) Ga na dat het energie-evenwicht ook geldt voor de atmosfeer.

Slide 44 - Open question

Opgave 2 Stralingsbalans en broeikaseffect
De energiebalans voor het systeem aarde + atmosfeer is in feite een zuivere stralingsbalans. Door de balansvergelijking van de inkomende en uitgaande straling op te stellen kunnen we een schatting maken van de temperatuur (zie ook het college Sterrenkunde + formleblad):
(1 − 𝐴)𝜋𝑅^2𝑆 = 4𝜋𝑅^2𝜎𝑇𝑒^4.
Hierbij is A het albedo, R de straal van de aarde, S de zonneconstante en Te de zogenaamde effectieve (stralings)temperatuur.

Slide 45 - Slide

a) Leg in detail uit hoe deze formule tot stand komt.

Slide 46 - Open question

b) Gebruik de in opgave 1 gegeven resp. berekende waarde van S=1368W/m^2 en A=31% om de
effectieve temperatuur van de aarde te berekenen.

Slide 47 - Open question

Stralingswet van Kirchhoff
In de thermodynamica zegt de stralingswet van Kirchhoff dat voor warmtestraling van lichamen geldt: 

Bij thermisch evenwicht is de emissiviteit van een voorwerp gelijk aan de absorptiefactor van dat voorwerp.

Slide 48 - Slide

De wet van Kirchhoff lijkt niet op te gaan bij de stralingsbalansformule van opgave 2a, omdat links van het =-teken wel een factor 1-A staat maar rechts niet.

c) Leg uit hoe dit zit.

Slide 49 - Open question

De waarde van S fluctueert enigszins: in een actieve periode van de zon, met veel zonnevlekken, is S = 1368 W/m^2; in een minder actieve periode van de zon is S = 1366 W/m^2.

d. Bereken de spreiding in de effectieve temperatuur Te als gevolg van de variatie in S.

Slide 50 - Open question

De effectieve temperatuur is niet de werkelijke gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak. Dit is een gevolg van de aanwezigheid van de atmosfeer die een gedeelte van de door de aardbodem uitgezonden straling absorbeert. Weliswaar straalt de atmosfeer ook zelf weer uit, maar dit gebeurt bij een lagere temperatuur waardoor de uitstraling geringer is. Om dit effect te bestuderen maken we gebruik van een simpel model, waarbij de atmosfeer uit een enkele laag bestaat, met temperatuur TA. De atmosfeer absorbeert alleen langgolvige straling afkomstig van de aardbodem maar niet de kortgolvige straling afkomstig van de zon. Verder
wordt alle straling van het aardoppervlak door de atmosfeer geabsorbeerd. Alle uitgezonden straling is dus afkomstig van de atmosfeer. De (gemiddelde)  temperatuur van het aardoppervlak noemen we TS. Door de stralingsbalans voor het systeem aarde+atmosfeer en voor de aarde afzonderlijk op te stellen, krijgen we
twee vergelijkingen waaruit we TA en TS kunnen bepalen. (We krijgen een derde vergelijking voor de stralingsbalans van de atmosfeer afzonderlijk, maar die is afhankelijk van de twee andere balansvergelijkingen).

Slide 51 - Slide

Visualisatie van het simpele model

Slide 52 - Slide

e) Toon aan dat deze vergelijkingen zijn:

Tip: neem voor de straal van de aarde en van de atmosferische laag dezelfde straal.

Slide 53 - Open question

(Neem voor de straal van de aarde en van de atmosferische laag dezelfde waarde.)

Slide 54 - Open question

Opgave 3 Stralingsbalans en broeikaseffect (geavanceerdere modellen)
De bij 2f afgeleide waarde voor de temperatuur is te hoog; kennelijk was het model
te eenvoudig. We proberen het model te verfijnen.
Neem eerst aan dat de atmosfeer uit twee lagen bestaat, een bovenlaag met
temperatuur 𝑇𝐴 en een tweede laag daaronder met temperatuur 𝑇𝐵. De atmosfeer is
weer volledig transparant voor kortgolvige straling (zoals afkomstig van de zon),
maar absorbeert alle langgolvige straling, die afkomt van aangrenzende lagen.

Slide 55 - Slide

Visualisatie van het iets uitgebreidere model

Slide 56 - Slide

a) Leid balansvergelijkingen af zoals in 2e en druk de oppervlaktetemperatuur
𝑇𝑆 uit in termen van de effectieve temperatuur 𝑇𝑒.

Slide 57 - Open question

We proberen een andere verfijning van het model. Zoals in figuur 1 te zien is, wordt niet alle straling van het aardoppervlak door de atmosfeer geabsorbeerd
maar ca. 10% wordt doorgelaten. Deze straling bestaat hoofdzakelijk uit straling met een golflengte tussen 8 en 11 µm; we noemen dit gedeelte van het spectrum
een atmosferisch venster. Doordat de atmosfeer maar 90% van de straling absorbeert, is het geen zwarte straler maar een grijze straler met een emissiviteit van 90%: e = 0,9. (Volgens de wet van Kirchhoff is de emissiviteit van een straler
gelijk aan de absorptiecoëfficiënt; bij een zwart lichaam is e = 1). Door nu opnieuw de stralingsbalansvergelijkingen voor het systeem aarde + atmosfeer en voor het aardoppervlak afzonderlijk op te stellen vinden we de volgende twee
vergelijkingen:

Slide 58 - Slide

Visualisatie van het iets geavanceerdere model

Slide 59 - Slide

b) Leid deze vergelijkingen af

Slide 60 - Open question

c) Laat zien dat uit de twee vergelijkingen volgt

Slide 61 - Open question

Uitwerking van opgaven 3c

Slide 62 - Slide

d. Bereken de waarden van TS en TA.

Slide 63 - Open question