8.2 Bevolking op aarde

8.2 Bevolking op aarde
1 / 37
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

8.2 Bevolking op aarde

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet welke verschillen in bevolkingsgroei er zijn tussen werelddelen.
  • Je weet hoe de verschillen in bevolkingsgroei zijn ontstaan en hoe ze zich in de toekomst zullen ontwikkelen.
  • Je weet welke grote migratiestromen er zijn in de wereld.
  • Je weet wat het verband is tussen draagkracht, overbevolking en duurzaamheid. 

Slide 2 - Slide

Hoofdzaak:

M.a.w over welk onderwerp gaat dit stukje tekst?

Wat is de hoofdzaak van dit stukje tekst?

Slide 3 - Slide

Over welk onderwerp gaat dit stukje tekst?

Slide 4 - Open question

Welke twee zaken worden genoemd als het gaat om die bevolkingsprognose?

Slide 5 - Open question

Lees de tekst in je boek

Slide 6 - Slide

Wat moet je weten van de twee bijzaken die worden besproken?

Slide 7 - Open question

Wat geeft het vruchtbaarheidscijfer weer?
A
Het aantal kinderen dat een stel gemiddeld krijgt.
B
Het aantal vruchtbare jaren van mensen.
C
Het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw krijgt in haar leven.
D
Het gemiddeld aantal kinderen dat eenman krijgt in zijn leven.

Slide 8 - Quiz

Leerdoel 1: Bevolkingsgroei per werelddeel
  • in welk werelddeel is de bevolkingsgroei absoluut gezien het grootst?
  • Azië

  • In welk werelddeel is de bevolkingsgroei min of meer stabiel?
  • Oceanië, Noord-Amerika.

  • In welk werelddeel groeit de bevolking het snelst?
  • Afrika

  • In welke werelddelen neemt de bevolkingsgroei af 
  • Midden-Amerika, Zuid-Amerika en het Caribisch gebied, Europa en Azië

Slide 9 - Slide

In 2050 blijft de bevolkingsgroei in Oceanië, Noord-Amerika, Midden-Amerika, Latijns-Amerika en Europa ongeveer stabiel. In Azië neemt de bevolkingsgroei na 2050 af en in Afrika neemt de bevolkingsgroei toe.

Slide 10 - Slide

De bevolkingsgroei in deze figuur is weergegeven in aantallen x miljoen.

Dit noemen we .......
A
Absolute groei
B
Relatieve groei

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'relatief' als het gaat om relatieve getallen?
A
Getallen die groot zijn.
B
Getallen die klein zijn.
C
Getallen die verschillen.
D
Getallen die je vergelijkt met andere getallen.

Slide 12 - Quiz

Bij natuurlijke bevolkingsgroei kun je kijken naar absolute en relatieve getallen.

Welke uitspraken zijn goed?
A
Relatief is bijvoorbeeld dat er in 2017 168.000 kinderen geboren zijn.
B
Relatief is bijvoorbeeld 11‰. Dat houdt in dat er per 1000 inwoners 11 baby's werden geboren
C
Absoluut: is bijvoorbeeld dat er in 2017 168.000 kinderen geboren zijn.
D
Absoluut is bijvoorbeeld 11‰. Dat houdt in dat er per 1000 inwoners 11 baby's werden geboren

Slide 13 - Quiz

Leerdoel 2: Je weet hoe de verschillen in bevolkingsgroei zijn ontstaan......

Gaat dit leerdoel over oorzaak of gevolg?
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 14 - Quiz

Bevolkingsgroei:
Natuurlijke bevolkingsgroei:
Geboorte-sterfte (promille)

Sociale bevolkingsgroei:
immigratie-emigratie

Slide 15 - Slide

Door welke twee gegevens kan de bevolking toenemen?

Slide 16 - Open question

Door welke twee gegevens kan de bevolking afnemen?

Slide 17 - Open question

W8 De wereldbevolking neemt toe.

Slide 18 - Slide

De wereldbevolking neemt toe.

In welk jaar was de groei het grootst en hoe groot was de groei?
A
1950, 1,5%
B
1960, 1,5%
C
1965, 2,3%
D
2050, 5%

Slide 19 - Quiz

De wereldbevolking neemt toe.

Gaat het hier over relatieve groei of absolute groei? En waaraan zie je dat?
A
relatieve groei, je kunt de bevolkingsgroei aflezen in miljoenen.
B
relatieve groei, je kunt de bevolkingsgroei aflezen in percentages.
C
absolute groei, je kunt de bevolkingsgroei aflezen in miljoenen.
D
absolute groei, je kunt de bevolkingsgroei aflezen in percentages.

Slide 20 - Quiz

De wereldbevolking neemt toe.

Relatief betekent: in vergelijking met....
Welke gegevens worden met elkaar vergeleken?
A
De bevolkingsgroei in aantallen.
B
De bevolkingsgroei tussen landen.
C
De bevolkingsgroei in percentages.
D
De bevolkingsgroei in verschillende jaren.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent het dus dat deze lijn daalt?
Wat betekent een dalende lijn?
Dat de bevolking groeit, maar steeds minder snel.

Slide 22 - Slide

Demografisch transitiemodel

Slide 23 - Slide

Wat laat het demografisch transitiemodel zien?
A
Geeft een overgang aan van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
B
Geeft een overgang aan van lage naar hoge geboorte- en sterftecijfers.
C
Geeft een overgang aan van een grote groei naar een kleine groei.
D
Geeft de sociale bevolkingsgroei weer.

Slide 24 - Quiz

In welke fase van het demografisch transitiemodel groeit de bevolking het snelst?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 25 - Quiz

Wat is de oorzaak dat de bevolking het snelst groeit in fase 2?

Slide 26 - Open question

Wat is de oorzaak voor de daling van het sterftecijfer in fase 2?

Slide 27 - Open question

Wat is de oorzaak dat de bevolkingsgroei halverwege fase 3 begint te dalen?
A
Sterftecijfer neemt toe.
B
Geboortecijfer neemt af.
C
De medische zorg wordt beter.
D
De mensen worden ouder.

Slide 28 - Quiz

In welke fase van het demografisch transitiemodel bevindt Nederland zich nu?
A
Fase 2
B
Fase 3
C
Fase 4
D
Fase 5

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Link

Leerdoel 3: welke grote migratiestromen zijn er in de wereld?
  • Grootste migratiestroom is van platteland naar stad.

  • Zuid-Noordmigratie; van perifere landen naar centrumlanden. (van arme landen naar rijke landen)

  • Wat is in beide gevallen het belangrijkste motief (reden) om te migreren?

Slide 31 - Slide

Migratieredenen 
Arbeidsmigranten 

Grootste groep 
Economische redenen 

Slide 32 - Slide

Migratieredenen
Gezinsmigranten 

Tweede groep 
Sociale redenen

Slide 33 - Slide

Migratieredenen
Vluchtelingen

Derde groep 
Politieke redenen 
(mening, geloof, sekse) 

Slide 34 - Slide

Migratieredenen
Internationale studenten
Steeds groter wordende groep

Blijven vaak hangen na 
afronden studie 

Slide 35 - Slide

Migratieredenen
Natuurrampen
overstromingen, tornado's, 
aardbevingen etc.  

Slide 36 - Slide

Leerdoel 4: Wat is het verband tussen draagkracht, overbevolking en duurzaamheid?
Noteer de betekenis van de verschillende begrippen.

Draagkracht = Het vermogen van de aarde om mensen te voorzien in hun bestaan.

Duurzaamheid = Niet meer natuurlijke hulpbronnen gebruiken dan dat erbij komen zodat toekomstige generaties ook gebruik kunnen maken van hulpbronnen.

Overbevolking = Als er in een gebied meer mensen zijn dan middelen van bestaan.

Een verband geef je weer met een 'hoe, hoe'-zin

Het verband tussen overbevolking-draagkracht en duurzaamheid
Als er meer mensen zijn op aarde of in een gebied dan er bestaansmiddelen zijn, wordt de draagkracht overschreden. Bestaansmiddelen raken op en worden niet of onvoldoende aangevuld, waardoor er geen sprake is van duurzaam gebruik.

Slide 37 - Slide