Spelling quiz

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

hoe schrijf je dit woord?
A
goetkoop
B
goedkoop

Slide 2 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
schitterend
B
schitterent

Slide 3 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
levend
B
levent
C
lefend

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van dit gezegde?
"lk trek het niet meer"
A
ik heb geen kracht om iets naar voren te trekken
B
geen honger hebben
C
ik doe niet meer mee
D
ik kan het niet meer aan

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
woetend
B
woedent
C
woetent
D
woedend

Slide 6 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
uidgang
B
uitgang

Slide 7 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
beeltscherm
B
beeldscherm

Slide 8 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
voorbeelt
B
voorbeeld

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
taart
B
taard

Slide 10 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
spannend
B
spannent

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van dit gezegde?
"Het regent pijpenstelen"
A
het hagelt
B
het miezert
C
het regent hard
D
het regent in de zomer

Slide 12 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
bootschap
B
boodschap

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
tandards
B
tantards
C
tandarts
D
tantarts

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Wijgeren
B
Weicheren
C
Weigeren
D
Wijcheren

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Parapluu
B
Parraplu
C
Paraplu
D
Parrapluu

Slide 16 - Quiz

Wat is de betekenis van dit gezegde?
"met een korreltje zout nemen"
A
zout toevoegen aan je gerecht
B
wat iemand zegt niet serieus nemen
C
zoeken naar iets heel kleins

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Radio
B
Raadio
C
Raadioo
D
Radioo

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Kontroleren
B
Controleren
C
Controlereren

Slide 19 - Quiz

Maak het gezegde af:
"achter de wolken....."
A
schijnt altijd de zon
B
is een blauwe lucht
C
komt regen
D
leven de elfjes

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
abbonnement
B
abonement
C
abonnement
D
abbonoment

Slide 21 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
defenetief
B
devenetief
C
definitief
D
definetiev

Slide 22 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
goeiemorguh
B
goedemorgen
C
goedemorge

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
in de zin: "dit is .... laptop"
A
Mijn
B
Mein
C
Me
D
M'n

Slide 24 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Firus
B
Vierus
C
Virus
D
Fierus

Slide 25 - Quiz

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 26 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord?
A
Niveaus
B
Niveau's
C
Niffoos

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van dit gezegde: "Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten"
A
ga NOOIT op het aanrecht zitten
B
kijk uit met vuur
C
niet de schuld van eigen acties aan een ander geven
D
wie iets doms doet, moet de gevolgen accepteren

Slide 28 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
Denenboom
B
Denneboom
C
Dennenboom
D
Denne-boom

Slide 29 - Quiz

Hoe heb jij deze quiz gemaakt?
Ik heb meer dan de helft goed
ik heb minder dan de helft goed
ik wist bijna alles
ik heb geen idee
ik heb heel veel gegokt

Slide 30 - Poll