m3 examenwoorden 1-2-3-4

examenwoorden
De volgende examenwoorden moet je inmiddels goed kennen. 
Je leert ze FN,
omdat ze veel voorkomen in teksten en luisteropdrachten!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

examenwoorden
De volgende examenwoorden moet je inmiddels goed kennen. 
Je leert ze FN,
omdat ze veel voorkomen in teksten en luisteropdrachten!

Slide 1 - Slide

Pourquoi surtout FN?

Parce que:
hoe meer Franse woorden je (her-)kent,
des te beter je de teksten begrijpt!

Slide 2 - Slide

la recette =
A
de keuken
B
de gang
C
het recept
D
de badkamer

Slide 3 - Quiz

l'opinion des enfants =
A
de oppervlakte berekenen
B
een opinieblad
C
het opperhoofd
D
de mening van kinderen

Slide 4 - Quiz

une entreprise aux Pays-Bas =
A
een vereniging in Nl
B
een bedrijf in Nl
C
een vereniging in de VS
D
een bedrijf in de VS

Slide 5 - Quiz

un cuisinier fait la cuisine
=
een kokt kookt
A
vrai
B
faux

Slide 6 - Quiz

een leestip =

Slide 7 - Mind map

des plats = gerechten & proeven = goûter &
la nourriture = het eten

vertaal nu deze zin:
le goût de la pizza est fantastique!

A
de proef is een pizza eten
B
de proef met de pizza is fantastisch
C
de smaak van de pizza is geweldig
D
het pizzagerecht is lekker eten

Slide 8 - Quiz

ma voiture est ..... (beschadigd)
A
arrangée
B
abîmée
C
abandonnée
D
ajoutée

Slide 9 - Quiz

j'étais en bon accompagnement
A
ik was helemaal alleen
B
ik was in goede handen
C
ik was in goed gezelschap
D
ik heb zo ontzettend gelachen

Slide 10 - Quiz

kopen =
A
prendre
B
cuisiner
C
acheter
D
payer

Slide 11 - Quiz

avec un grand sourire =
A
met een grote glimlach
B
met een klein snikje
C
met een vreselijke pijn
D
met een grote omweg

Slide 12 - Quiz

il a ............ le village où il a grandi
A
abandonné
B
quitté
C
mélangé
D
faire cuire

Slide 13 - Quiz

les poireaux et le broccoli sont des légumes....
A
prei en bloemkool zijn groentes
B
prei en broccoli zijn groentes
C
kip is vlees
D
appels en peren zijn groentes

Slide 14 - Quiz

ce beau pantalon est mon meilleur ....
A
absence
B
achat
C
classe
D
matière

Slide 15 - Quiz

il m'a ...................... de voler son sac! =

hij heeft mij ..................... zijn tas te stelen
A
acheté
B
abandonné
C
rangé
D
accusé

Slide 16 - Quiz

wat is une addition?

Slide 17 - Mind map

j'admire ce beau garçon
A
ik vind de jongen leuk
B
ik bewonder hem
C
ik heb een hekel aan de jongen
D
ik bewonder de mooie jongen

Slide 18 - Quiz

le four et le frigo =
A
de oven en de koelkast
B
de koelkast en de oven

Slide 19 - Quiz

mes ......... sont dans ma chambre
A
accusations
B
affaires
C
église
D
voitures

Slide 20 - Quiz

la farine et des oeufs =
A
patat en brood
B
bloem en boter
C
patat en eieren
D
bloem en eieren

Slide 21 - Quiz

si tu fais des crêpes, d'abord
tu mets la farine dans ......

un saladier - un frigo - une bouteille

Slide 22 - Open question

ensuite = après = puis
A
vrai
B
faux

Slide 23 - Quiz

ajouter = mengen
A
vrai
B
faux

Slide 24 - Quiz

préchauffer le four =
A
de kachel aandoen
B
de oven voorverwarmen
C
de koelbox uitzetten
D
de verwarming aandoen

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

welke Franse ingrediënten
zitten in pannenkoeken?

Slide 27 - Mind map

mélangez le sucre et la farine=
A
voeg de suiker en de eieren toe
B
voeg de suiker en de bloem toe
C
meng de suiker en de eieren
D
meng de suiker en de bloem

Slide 28 - Quiz

mettez le lait dans un saladier
A
doe het water in een mengkom
B
doe het water in een pan
C
doe de melk in een pan
D
doe de melk in een mengkom

Slide 29 - Quiz

la viande est formidable
A
de vis is fantastisch
B
het vlees is fantastisch

Slide 30 - Quiz

iedereen noemt 4 woorden die
met eten te maken hebben

Slide 31 - Mind map

comme plat principal,
je préfère....
(verzin een antwoord)

Slide 32 - Mind map

j'adore les légumes, le poulet et les pommes frites! =

Slide 33 - Open question

quotidien et hebdomadaire =
A
maandelijks en dagelijk
B
dagelijks en wekelijks
C
wekelijks en maandelijks
D
wekelijks en jaarlijks

Slide 34 - Quiz

les nouvelles
A
de krant
B
het nieuws
C
de advertie
D
een mengkom

Slide 35 - Quiz

j'ai acheté un journal et deux magazines
A
ik heb een krant en twee tijdschriften gekocht
B
ik kijk naar het journaal in een magazijn
C
ik heb de winkel en twee magazijnen bezocht
D
ik koop twee boeken en een krant

Slide 36 - Quiz

la caisse de la librairie =

Slide 37 - Open question

le four est
dans la cuisine=

Slide 38 - Mind map

l'alimentation =
A
une boisson
B
la nourriture

Slide 39 - Quiz

ajoutez l'huile, le sel et le poivre=
A
meng het water, de peper en het zout
B
voeg de olie, het zout en de peper toe

Slide 40 - Quiz

accuser & l'accusation =

Slide 41 - Mind map

accompagner =

Slide 42 - Mind map

l'achat =
A
de beschuldiging
B
het gezelschap
C
het koken
D
de aankoop

Slide 43 - Quiz

l'adaptation =
A
de toegang
B
de aanpassing
C
de rekening
D
beschadiging

Slide 44 - Quiz

l'addition & l'adversaire =
A
het team & de beschuldiging
B
de aankoop & de oven
C
de rekening & de tegenstander
D
het vliegveld & de bewondering

Slide 45 - Quiz

admettre =

Slide 46 - Mind map

mes affaires sont abîmées =

Slide 47 - Open question

l'ado = le jeune
A
vrai
B
faux

Slide 48 - Quiz

mardi et jeudi
A
maandag & dinsdag
B
dinsdag & donderdag
C
woensdag & vrijdag
D
zaterdag & zondag

Slide 49 - Quiz