This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 2: Voortplanting en seksualiteit
oefentoets bs 1 t/m 4
Slide 1 - Slide
Zaadcellen wordt geproduceerd in de
A
Eierstok
B
Bijbal
C
Teelbal
D
prostaat
Slide 2 - Quiz
De eicel rijpt in een
A
Zaadbuisje
B
Zaadkanaaltje
C
Follikel
D
Eileider
Slide 3 - Quiz
Bij de mens is de eicel groter dan de zaadcel. Dit hangt samen met het feit dat de eicel
A
een dubbele kern bevat
B
meer erfelijke informatie bevat dan de zaadcel
C
meer reservestoffen bevat dan de zaadcel
D
extra ruimte nodig heeft om de zaadcel te kunnen opnemen
Slide 4 - Quiz
Wat gebeurt er met de eicel als deze niet wordt bevrucht?
A
Hij gaat dood
B
Hij wordt opgeslagen
C
Hij nestelt zich in de baarmoeder
D
Hij verdubbelt zich
Slide 5 - Quiz
Een zaadcel is groter dan een eicel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Waardoor kan een zaadcel ontstaan
A
door gewone celdeling of mitose
B
door reductiedeling
of meiose
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het samensmelten van een eicel en een zaadcel
A
bevruchting
B
celdeling
C
mitose
D
reductiedeling
Slide 8 - Quiz
Kan een eicel zich zelfstandig voortbewegen?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Deze zaadcel bevat 23 chromosomen. Bij welke deling is deze zaadcel ontstaan?
A
mitose
B
meiose
Slide 10 - Quiz
Een zaadcel bestaat uit een kop en een...
A
Zweephaar
B
Flagel
C
Zweepstaart
D
Staart
Slide 11 - Quiz
Wat gebeurt er met de eicel wanneer er een zaadcel met de kop is binnengedrongen in de eicel?
A
de eicel ontploft
B
De eicel deelt in tweeën
C
De eicel sterft af
D
De buitenste laag wordt ondoordringbaar
Slide 12 - Quiz
In welk deel van de vrouwelijke geslachtsorganen ontmoet de eicel de zaadcellen?
A
Eierstok
B
Vagina
C
Eileider
D
Baarmoeder
Slide 13 - Quiz
Teelballen
Eierstokken
Zaadcel
Eicel
miljoenen per keer
Ovulatie
één per 4 weken
Mannelijk
Vrouwelijk
Groot
Kan bewegen
Slide 14 - Drag question
Tekst
Tekst
Tekst
Te
teelbal, testis
zaadleiders
de prostaat
bijballen
zaadblaasjes
worden zaadcellen gemaakt
Opslag plaats voor zaadcellen
zorgen voor het vervoer van zaadcellen
voegt vocht toe aan de zaadcellen
voegt vocht en voedingsstoffen aan de zaadcellen toe
Slide 15 - Drag question
man
vrouw
zaadblaasje
eierstok
eileider
prostaat
vulva
baarmoeder
zwellichamen
zwellichamen
voorhuid
vagina
clitoris
eikel
teelbal
bijbal
Slide 16 - Drag question
Zaadbal
Zaadleider
Bijbal
Blaas
Zwellichaam
Prostaat
Urinebuis
Slide 17 - Drag question
Tijdens de menstruatiecyclus verandert de slijmlaag aan de binnenkant van de baarmoeder. Hier zie je drie keer de doorsnede van een baarmoeder afgebeeld.
Bij welk moment van de menstruatiecyclus hoort de doorsnede?
Tijdens de menstruatie
Kort na de menstruatie
Tijdens de ovulatie
Slide 18 - Drag question
Deze delen vullen zich met bloed en zorgen ervoor dat de penis stijf wordt.
Dit deel maakt vocht, dat samen met zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes , sperma vormt.
Via deze buis verlaat de urine en sperma het lichaam
Urinebuis
Zwellichamen
Prostaat
Slide 19 - Drag question
Baarmoeder
Eierstok
Eileider
Slide 20 - Drag question
In de menstruatiecyclus is dag 1
A
De eisprong
B
Het begin van de menstruatie
C
Het eind van de menstruatie
Slide 21 - Quiz
Menstruatiecyclus
A
Duurt ongeveer 22 dagen
B
Dag 14 noem je de menstruatie en is de vruchtbare periode
C
Dag 14 noem je de eisprong of ovulatie, dit is de vruchtbare periode
D
Menstruatie is de laatste deel van de cyclus
Slide 22 - Quiz
Zaadleiders
Zaadblaasjes
Prostaat
Sperma
Urinebuis
Slide 23 - Drag question
Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatiecyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie
Slide 24 - Quiz
Zet de namen van de processen van de menstruatiecyclus op de juiste plek
Menstruatie
Follikelrijping
Ovulatie
baarmoederslijmvlies wordt dikker
Menstruatie
Slide 25 - Drag question
eierstok
baarmoeder
eileider
vagina
Slide 26 - Drag question
zwellichaam
zaadleider
urinebuis
bijbal
teelbal
balzak
prostaat
zaadblaasje
Slide 27 - Drag question
Een menstruatiecyclus duurt gemiddeld ....
A
21 dagen
B
3 tot 5 dagen
C
28 dagen
D
7 dagen
Slide 28 - Quiz
Welk geslachtskenmerk is een primair geslachtskenmerk?
A
Baardgroei
B
Baarmoeder
C
Lagere stem
D
Borsten
Slide 29 - Quiz
Baarmoeder
Eileider
Eierstok
Urineblaas
Urinebuis
Vagina
Slide 30 - Drag question
Wat zijn geslachtskenmerken?
A
de lichamelijke kenmerken waaraan je het geslacht herkent.
B
de lichamelijke kenmerken waaraan je een persoon herkent.
C
de lichamelijke veranderingen die ontstaan tijdens de puberteit
Slide 31 - Quiz
Secundaire geslachtskenmerken zijn:
A
Lichaamshaar, gespierd, lage stem
B
Vagina, schaamlippen
C
Penis, ballen, schaamhaar
D
Borsten, brede heupen, en lichaamshaar
Slide 32 - Quiz
Een ander woord voor de EISPRONG
A
Ovulatie
B
Menstruatie
C
Zwangerschap
D
Innesteling
Slide 33 - Quiz
Welke situatie kan NIET leiden tot een tweeling?
A
Een eicel wordt bevrucht door 2 zaadcellen
B
Er komen twee eicellen vrij tijdens de ovulatie
C
De cellen van de delende zygote vallen per-ongeluk uiteen in twee klompjes
D
Tijdens de zwangerschap van het ene kind treedt er nog een bevruchting op.
Slide 34 - Quiz
Hoe komt het dat er bij een zwangerschap geen ovulatie optreed?
A
Het gele lichaam produceerd geen hormonen meer die de folikkels laten rijpen
B
De hypofyse produceerd geen hormonen die de folikels laten rijpen
C
Het gele lichaam produceerd hormonen om het baarmoederslijmvlies in stand te houden
D
Het baarmoederslijmvlies produceerd hormonen die een remmende werking hebben op de hypofyse
Slide 35 - Quiz
Hoe heet het proces waarbij de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel?
A
Bevruchting
B
Innesteling
C
Zwangerschap
D
Ovulatie
Slide 36 - Quiz
Hoe noemen we een kindje na 12 weken zwangerschap?