Ma 16 oktvZinsontleding basiszin

Leerdoelen:
Ik kan de volgende zinsdelen benoemen:
  • persoonsvorm (pv)
  • werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • onderwerp (ond)

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen:
Ik kan de volgende zinsdelen benoemen:
  • persoonsvorm (pv)
  • werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • onderwerp (ond)

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Wie of wat (vaak een wie)
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 4 - Slide

Onderwerp
Wie of wat
+
werkwoordelijk gezegde
=
het onderwerp


Slide 5 - Slide

Doel
Aan het eind van de les kan je het werkwoordelijk gezegde 
en onderwerp vinden in een zin.

Slide 6 - Slide

persoonsvorm, 
werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm
Onderwerp
Lijdend
voorwerp
Werkwoordelijk
gezegde
Eerste werkwoord in de zin
Wie/wat + wwg + ond?
Wie/wat + wwg?
Alle werkwoorden in de zin

Slide 17 - Drag question

Die tentoonstelling
werd
door de minister
BWB
geopend
Onderwerp
WWG

Slide 18 - Drag question

Jorrit
wil
morgen
een appeltaart
bakken.
persoonsvorm
wwg
onderwerp
wwg

Slide 19 - Drag question

Jan
heeft
het
hele
eind
gefietst. 
Onderwerp
Persoonsvorm
wwg

Slide 20 - Drag question

Wie/wat + wwg?
Een werkwoord dat je kan vinden door de tijdsproef.
Alle werkwoorden in de zin.
Personen of voorwerpen in een zin. 
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
onderwerp 

Slide 21 - Drag question

Huiswerk voor d1 17 okt
Maken opdracht 1 t/m 8

Zinsdelen
Persoonsvorm, werkwoordelijke gezegde en onderwerp kunnen herkennen.



Slide 22 - Slide