Zorgtechnisch handelen week 3- medicijnen

Module Zorgtechnisch handelen 

Week 3
Medicijnen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Module Zorgtechnisch handelen 

Week 3
Medicijnen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Ik voel mij vandaag
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

This item has no instructions

Programma
1.  Leerdoelen
2. Herhaling vorige les wetten
3. Theorie medicijnen 
4. Werken in subgroepen
5. Huiswerk
6. Afronding

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

  • Je weet wat voor soort medicijnen er zijn
  • Je weet wat de werking is
  • Je weet wanneer deze medicatie wordt toegediend
  • Je weet wat de bijwerkingen zijn

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Mag een dochter volgens
de BIG-wet haar vader, met
diabetes type 2, een insuline-injectie
toedienen?
A
Ja, de wet BIG geldt alleen voor zorgprofessionals
B
Nee, want injecteren is een voorbehouden handeling

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Waar staan de letters BIG voor in relatie tot de BIG wet?
A
Bijzondere Inkomens Goedkeuren
B
Bewaren Informatie en Gebruiken
C
Beroepen Indviduele Gezondheidszorg
D
Beroepen Intramuraal Gebouwen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Het CBG registreert medicijnen in Nederland
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wkkgz staat voor:
A
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
B
Wet kwaliteit, klachten gezondheidszorg
C
Wet krachtige kaders gezondheidszorg,
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

In deze wet staat wat goede zorg is en wat er moet gebeuren als mensen een klacht hebben
A
Geneesmiddelenwet
B
Opiumwet
C
wkkgz

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

In deze wet staat hoe een medicijn mag worden geproduceerd en verhandeld
A
Geneesmiddelenwet
B
Opiumwet
C
WKKGZ

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Medicijnen 
deel 2 

  • Les over medicijnen in 2 lessen verdeeld.  (Les 1 bij collega gehad: werkzame stof en onderverdeling van medicijnen ) 
  •  2e onderdeel gaat over: de werking van medicijnen  en medicatie bij lichamelijke aandoeningen.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

De werking van medicijnen
Niet iedereen reageert hetzelfde op een medicijn. Hetzelfde medicijn in precies dezelfde dosis kan dus bij verschillende mensen verschillende reacties veroorzaken. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Doseringsfrequentie
Het voorschrift beschrijft de toedieningswijze en de verdeling over de dag. Bij de toedieningswijze staat beschreven hoe en wanneer het medicijn moet worden ingenomen. 

In instellingen waar cliënten de medicijnen niet in eigen beheer hebben, wordt vaak gewerkt met een toedienlijst. Een toedienlijst geeft de begeleider een overzicht welke medicatie een cliënt in welke hoeveelheid op welke tijd in welke vorm moet krijgen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Systemische en lokale werking
 Bij een systematische werking wordt het medicijn opgenomen in het bloed en via het bloed wordt het meegevoerd door het gehele lichaam en afgegeven op de plekken waar het werkzaam is. 

Bij sommige aandoeningen is het mogelijk om het medicijn direct op de juiste plek aan te brengen. Dat is een lokale werking. Het medicijn wordt niet opgenomen in de bloedbaan, maar doet zijn werk op de plaats waar het aangebracht wordt. 

Slide 14 - Slide

Denk hierbij aan zalven en aan oog- en oordruppels. Ook inhalatiemedicijnen vallen hieronder.
Welke medicatie heeft geen lokale werking?
A
oogzalf
B
oordruppels
C
inhalatiemiddelen
D
injectie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Werkingsmechanisme
De invloed van de werkzame stof op het werkingsmechanisme van het lichaam bepaalt of een medicijn zijn werk doet.




Slide 16 - Slide

This item has no instructions

De werking van de stof
De vijf werkingsmechanismen:
1. het lichaam maakt minder eigen lichaamseigen stoffen aan
2. het lichaam maakt meer lichaamseigen stoffen aan
3. het lichaam vormt een nieuwe stof
4. het medicijn vervangt lichaamseigen stof
5. het medicijn blokkeert zenuwgeleiding

Slide 17 - Slide

1. bijvoorbeeld schildkliermedicijnen, thyrax.
2. Schildklierremmers bijv, ptu
3. bij maagzuurremmers maakt het lichaam nieuwe stof aan.
4.insuline
5. pijnmedicatie
Medicijnen uitdelen
In de maatschappelijke zorg gebruiken cliënten vaak structureel medicijnen. Lang niet alle cliënten weten hoe ze ermee om moeten gaan. Voor jou als begeleider is het belangrijk dat je de belangrijkste kenmerken kent.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Welke medicijnen?
Medicijnen bij pijn
Medicijnen bij hart- en vaatziekten
Medicijnen bij astma en COPD
Medicijnen bij diabetes
Medicijnen bij maagklachten
Medicijnen bij darmklachten
Medicijnen bij epilepsie
Medicijnen bij infecties
Medicijnen bij kanker

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Medicijnen en bijwerkingen
- Ieder medicijn heeft bijwerkingen
- Bijwerking kunnen door het hele lichaam werken, soms dan ook niet gewenst
- Soms onschuldig en in een enkel geval ernstig
- De fabrikant is verplicht alle bijwerkingen te vermelden in de bijsluiter

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Heb jij wel is last gehad van een bijwerking?
Ja
Nee

Slide 21 - Poll

This item has no instructions

Bijwerkingen
Veelvoorkomende bijwerkingen zijn:
  • Maag-darmklachten
  • Duizeligheid
  • Hoofdpijn
  • Overgevoeligheid
  • Een allergische reactie.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Oorzaken van bijwerkingen
  • Sommigen bijwerkingen komen voort uit de werking van het geneesmiddel
  • Sommige bijwerkingen hebben te maken met de chemische stof zelf
  • Patiëntgebonden bijwerkingen


 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Vragen
Zijn er vragen over de behandelde lesstof?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

opdracht in subgroepen 
Maak een groepje van 4 studenten: 
1. Je maakt, een folder of verslag waarin je bij elke ziekte (lijstje hieronder) drie verschillende soorten medicijnen noemt die men kan gebruiken om de ziekte te bestrijden. Meest voorkomende lichamelijke klachten en ziektes:
• Pijn                                                                 • Epilepsie
• Hart- en vaatziektes                                       • Infecties
• Astma en COPD                                             • Kanker
• Diabetes                                                         • Maag- en darmklachten

2. Je geeft bij elk medicijn aan:
• Wat het doet (werking);
• Wat de bijwerkingen zijn;
• Of het middel een systematische of een lokale werking heeft, of niet;
• Of het een medicijn ‘op doktersrecept’ is, of niet;
3.. Beschrijf wat wordt bedoeld met ‘interactie bij medicijngebruik’. Geef hier een voorbeeld van.

Slide 25 - Slide

12.3 en 12.4 Boom
Huiswerk
Maak de opdracht af met je subgroep. Inleveren via Teams
uiterlijk woensdag 27 september. 
Let op! Lever het allemaal individueel in! Dit ivm het nakijken.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Afronding 
- Zijn er vragen?

Bedankt voor jullie aandacht en tot volgende week! 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions