4V: H1 De Markt VA

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen H1. De markt

  • Ik kan de samenhang analyseren tussen prijs en vraag.
  • Ik kan een lineaire individuele en collectieve vraagfunctie interpreteren.
  • Ik kan uit individuele vraaglijnen grafisch en rekenkundig de collectieve vraaglijn afleiden.
  • Ik kan de verschillende factoren onderscheiden die van invloed zijn op de vraaglijn.
  • Ik kan onderscheid maken tussen een verschuiving langs en van de vraaglijn.

Slide 2 - Slide

Markt
Een markt is het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product.
  • een concrete markt is een plaats
       waar kopers en verkopers bij elkaar
       komen om goederen te verhandelen
  • een abstracte markt is het geheel
       van vraag en aanbod van een
       product of dienst

Slide 3 - Slide

Betalingsbereidheid
  • Betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een koper wil betalen voor een product.

  • Hoeveel ben je bijvoorbeeld bereid te betalen voor je schoenen?

  • Verschilt per persoon, subjectief!

Slide 4 - Slide

Consumentensurplus
  • De marktprijs kunnen we verwerken in een grafiek met een horizontale lijn (blauw)!
  • Bij een prijs van € 15 gaan Sabine, Youssef en Sander FIFA kopen, maar Irene en Maze niet.
  • Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs noemen we het consumentensurplus!
  • De consument hoeft minder middelen op te offeren dan hij bereid was.
  • Wanneer we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, vinden we het consumentensurplus = € 5 (van Sabine) + € 2,5 (van Youssef) + € 0 (van Sander) = € 7,5 
  • Omzet = € 15 x 3 = € 45
  • Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst (= welvaart), zij kunnen met het surplus immers iets anders kopen.

Slide 5 - Slide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 6 - Slide

Vraagfunctie (tekenen)
Teken de vraagfunctie: Qv = -20P + 324

1. Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
2. Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
3. Punt 1: vul 0 in voor P, en bereken Qv!
  • Qv = -20 x 0 + 324 = 324                                                             (324; 0)
4. Punt 2. vul 0 in voor Qv,, en bereken P!
  • 0 = -20P + 324 => 20P = 324 => P = 324 / 20 = € 16,20  (0; 16,2)

Slide 7 - Slide

Vraagfactoren
  • Verschuiving langs de vraaglijn:
        1. prijs (p)
  • Verschuiving van de vraaglijn (zie figuur rechts)
       2. inkomen (van de consumenten)
       3. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
       4. behoefte (voorkeur van de consumenten)
       5. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
       6. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen

Bij de vraaglijn neem je altijd aan dat alle andere vraag factoren (dan de prijs) die de vraag beïnvloeden niet veranderen (gelijk blijven) = ceteris paribus voorwaarde, alleen de prijs wijzigt!

Slide 8 - Slide

Vraagfactoren (1)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar links.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsstijging

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 9 - Slide

Vraagfactoren (2)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar rechts.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsdaling

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 10 - Slide

Vraagfactoren (3)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar rechts.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • stijging behoeften en voorkeuren
  • stijging inkomen
  • prijsstijging substitutiegoed
  • prijsdaling complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 11 - Slide

Vraagfactoren (4)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar links.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • daling behoeften en voorkeuren
  • daling inkomen
  • prijsdaling substitutiegoed
  • prijsstijging complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Welke variabele staat op de horizontale as bij een vraaglijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 14 - Quiz

Wat voor soort lijn is de vraaglijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 15 - Quiz

De vraagfunctie van een treinreis Buitenpost - Amsterdam luidt Qv = -0,5P + 50 (met Qv in 1.000 per maand).

Hoeveel vragers zijn er bij een prijs van € 20?
A
30.000
B
40.000
C
50.000
D
60.000

Slide 16 - Quiz

Door welke van de volgende veranderingen verschuift de vraaglijn van Coca-Cola niet?
A
het inkomen van consumenten stijgt
B
de prijs van Coca-Cola daalt
C
de behoefte aan cola daalt
D
de prijs van 7-up stijgt

Slide 17 - Quiz

Als het aantal kopers van wasmachines toeneemt, verschuift de vraaglijn van wasmachines ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 18 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 1.2 t/m 1.8 en 1.16 t/m 1.18 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 1.9 t/m 1.15 in je schrift

Slide 19 - Slide

Week 39 (vanaf 23 september) 
Hoofdstuk 1. De markt
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (de vraag)
  • filmpje (vraag en aanbod)
  • leerdoelen (het aanbod)
  • instructie (het aanbod)
  • maakwerk: 1.9 t/m 1.15 en 1.19 t/m 1.20

Slide 20 - Slide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 21 - Slide

2. De collectieve vraagfunctie van vulpennen luidt: Qv = -200P + 3.000
Qv is de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks per jaar.
P is de gemiddelde prijs van een vulpen in euro's.

De maximale betalingsbereidheid voor een vulpen bedraagt ...
A
€ 13
B
€ 14
C
€ 15
D
€ 16

Slide 22 - Quiz

3. De collectieve vraagfunctie van vulpennen luidt: Qv = -200P + 4.000
Qv is de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks per jaar.
P is de gemiddelde prijs van een vulpen in euro's.
De prijs van een vulpen bedraagt € 12,50.

Bereken de totale omzet op de markt.
A
€ 15.000.000
B
€ 18.750.000
C
€ 18.750
D
€ 1.500

Slide 23 - Quiz

25. De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar rechts.

Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is ...
A
een hogere prijs van het product zelf.
B
een inkomensstijging bij de consumenten.
C
een prijsdaling van substitutiegoederen.
D
een afname van de behoefte aan dit product.

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Leerdoelen H1. De markt
  • Ik kan de 21 begrippen op pagina 23 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de samenhang analyseren tussen prijs en vraag.
  • Ik kan een lineaire individuele en collectieve vraagfunctie interpreteren.
  • Ik kan uit individuele vraaglijnen grafisch en rekenkundig de collectieve vraaglijn afleiden.
  • Ik kan de verschillende factoren onderscheiden die van invloed zijn op de vraaglijn.
  • Ik kan onderscheid maken tussen een verschuiving langs en van de vraaglijn.
  • Ik kan de samenhang analyseren tussen prijs en aanbod.
  • Ik kan een lineaire individuele en collectieve aanbodfunctie interpreteren.
  • Ik kan uit individuele aanbodlijnen de collectieve aanbodlijn afleiden.
  • Ik kan de verschillende factoren onderscheiden die van invloed zijn op de aanbodlijn.
  • Ik kan onderscheid maken tussen een verschuiving langs en van de aanbodlijn.

















Slide 26 - Slide

Leerdoelen H1. De markt
  • Ik kan de werking van het marktmechanisme uitleggen.
  • Ik kan bij een gegeven vraagfunctie en aanbodfunctie de evenwichtsprijs (marktprijs) en evenwichtshoeveelheid berekenen.
  • Ik kan bij een gegeven prijs het vraagoverschot of aanbodoverschot berekenen.
  • Ik kan de verbanden leggen tussen omzet, prijs en afzet en deze berekenen.
  • Ik kan analyseren wat er met de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid gebeurt als de vraaglijn en/of de aanbodlijn verschuift als gevolg van een gegeven gebeurtenis.

















Slide 27 - Slide

Verkoopbereidheid
  • Verkoopbereidheid is de minimale prijs die een fabrikant / verkoper wil ontvangen voor een product / dienst.

  • Verschilt per fabrikant / verkoper, subjectief!

Slide 28 - Slide

Producentensurplus
  • De marktprijs kunnen we verwerken in een grafiek met een horizontale lijn (blauw)!
  • Bij een prijs van € 50 gaan Oman, Ruslan en Noordzee het product aanbieden, maar Diepzee en Poolkappen niet.
  • Het verschil tussen de verkoopbereidheid en de prijs noemen we het producentensurplus!
  • De fabrikant / verkoper krijgt een hogere prijs dan de minimale prijs die hij er eigenlijk voor wilde hebben.
  • Wanneer we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, vinden we het producentensurplus = € 25 (van Oman) + € 10 (van Rusland) + € 0 (van Noordzee) = € 35 
  • Omzet = € 50 x 3 = € 150
  • Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst (= welvaart), zij kunnen het surplus immers toevoegen aan het resultaat.

Slide 29 - Slide

Aanbodfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de aangeboden hoeveelheid (Qa = gevolg)?

Dit is een positief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) daalt en als de
prijs (P) stijgt, de aangeboden hoeveelheid (Qa) stijgt.

Aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 30 - Slide

Aanbodfunctie (tekenen)
Teken de aanbodfunctie: Qa = 5P - 25

1. Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
2. Wat je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
3. Punt 1: vul 0 in voor Qa, en bereken P!
  • 0 = 5P - 25 => 5P = 25 => P = 25 / 5 => P =  € 5          (0; 5)
4. Punt 2. vul een grotere P in dan bij punt 1, en bereken Qa!
  • Qa (P=20) = 5 x € 20 - 25 = 75                                          (75; 20)

Slide 31 - Slide

Aanbodfactoren
  • Verschuiving langs de aanbodlijn:
       1. prijs (p)
  • Verschuiving van de aanbodlijn (zie figuur rechts):
       2. productiekosten per stuk (kostprijs)
       3. aantal aanbieders




Bij de aabodlijn neem je altijd aan dat alle andere aanbodactoren (dan de prijs) die het aanbod beïnvloeden niet veranderen (gelijk blijven) = ceteris paribus voorwaarde, alleen de prijs wijzigt!

Slide 32 - Slide

Marktevenwicht
In een perfect werkende markt gaat de markt op zoek
naar het marktevenwicht. Dat is de prijs (P) waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn (Qv = Qa).

Gegeven: vraagfunctie     Qv = -4P + 100
                     aanbodfunctie Qa = 5P - 25
Bereken het marktevenwicht (Qv = Qa) en de omzet daarbij.
  • -4P + 100 = 5P - 25 => -4P - 5P = -25 - 100 => -9P = -125 => P = -125 / -9 => P = € 13,89
  • vul P in Qv = -4 x € 13,89 + 100 => Qv = 44,44 of Qa = 5 x € 13,89 -25 = 44,44
  • omzet = p x q = € 13,89 x 44 = € 611,16

Slide 33 - Slide

Surplus berekenen
Bereken o.b.v. de figuur het producentensurplus.
  • oppervlakte groene driehoek (producentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 25 - € 10 = € 15
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • producentensurplus = € 15 x 30 x 0,5 = € 225
Bereken o.b.v. de figuur het totale surplus.
  • oppervlakte oranje driehoek (consumentensurplus)
  • verticaal prijs (p) = € 50 - € 25 = € 25
  • horizontaal hoeveelheid (q) = 30 - 0 = 30
  • consumentensurplus = € 25 x 30 x 0,5 = € 375
  • totale surplus = producentensurplus + consumentensurplus =  € 225 + € 375 = € 600

Slide 34 - Slide

Belangrijke termen
  • Maximale betalingsbereidheid = € 50


  • Consumentensurplus = 30 x € 25 / 2 = € 375


  • Evenwichtsprijs = € 25

  • Producentensurplus = 30 x € 15 / 2 = € 225

  • Minimale verkoopbereidheid = € 10

Slide 35 - Slide

Opdracht 1.12 (pagina 11)
a. Teken de vraaglijn (Qv = -2P + 200) en de aanbodlijn (Qa = P - 10).
  • Qv-lijn tussen de punten (200, 0) en (0, 100) 
  • Qa-lijn tussen de punten (0, 10) en (90, 100)
b. Bij welke prijs zijn vraag en aanbod in evenwicht? En bij hoeveel spijkerbroeken?
  • Qv = Qa  => -2P + 200 = P - 10 => -3P = -210 => P = 70
  • Qv = -2 x 70 + 200 = 60 x 10.000 = 60.000 spijkerbroeken
c. Hoeveel bedraagt de minimale leveringsbereidheid van de aanbieders?
  • de minimale leveringsbereidheid = € 10 (start Qa-lijn)
d. Hoeveel bedraagt de maximale betalingsbereidheid van de vragers?
  • de maximale betalingsbereidheid = € 100 (start Qv-lijn)
e. Hoeveel spijkerbroeken worden er meer gevraagd dan aangeboden bij een prijs van € 50?
  • bij P = 50 geldt: Qv = 1.000.000 en Qa = 400.000
  • er worden 600.000 meer spijkerbroeken gevraagd dan aangeboden

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Welke variabele staat op de verticale as bij een aanbodlijn?
A
prijs (p)
B
hoeveelheid (q)

Slide 38 - Quiz

Wat voor soort lijn is de aanbodlijn meestal?
A
stijgend
B
horizontaal
C
dalend
D
verticaal

Slide 39 - Quiz

De aanbodfunctie van elektrische fietsen in Nederland luidt Qa = 2P - 2000 (met Qa in 1.000 stuks per jaar).

Bij welke prijs worden er 1 miljoen elektrische fietsen in Nederland per jaar aangeboden?
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 2.500

Slide 40 - Quiz

Als de overheid door de nieuwe klimaatdoelen de accijns op benzine verhoogd, verschuift de aanbodlijn van benzine ...
A
naar rechts
B
naar links
C
niet

Slide 41 - Quiz

Voor een markt gelden de volgende vraag en aanbod functie Qv = -2P + 80 en Qa = 4P - 40.

Bereken de evenwichtshoeveelheid?
A
20
B
30
C
40
D
60

Slide 42 - Quiz

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 1.9 t/m 1.15 en 1.19 t/m 1.20 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 5 minuten voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 1.21 t/m 1.22 in je schrift

Slide 43 - Slide