Paragraaf 3 Kijk op cijfers

programma
herhaling paragraaf 2
huiswerk paragraaf 2 en rekentrainer paragraaf 2
uitleg en maken paragraaf 3

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

programma
herhaling paragraaf 2
huiswerk paragraaf 2 en rekentrainer paragraaf 2
uitleg en maken paragraaf 3

Slide 1 - Slide

Nettoresultaat
Brutowinst - bedrijfskosten
  • Omzet = afzet (stukjes x prijs) 
  • Inkoopwaarde -
  • Brutowinst
  • Bedrijfskosten -
  • Nettoresultaat

Slide 2 - Slide

Winst
Hoe maak je winst?

Stel:
Je verkoopt 4 smartphones voor € 150 pst.
De inkoop van de 4 smartphones was € 200
Wat is de winst?

  • Opbrengsten/Omzet
  • Kosten
  • Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide



Een fietsenmaker verkoopt 20 elektrische fietsen van € 1200,- per stuk. De inkoop is € 850,- per fiets. De bedrijfskosten zijn € 2000,- .
Wat is de nettowinst?

En per fiets?

Slide 5 - Slide

UItwerking
  Omzet = 20 x € 1200,= € 24.000,-
Inkoop = 20 x € 850,- = € 17.000,-
                  Brutowinst = € 7.000,-
           Bedrijfskosten = € 2.000,-
                    Nettowinst = € 5.000,-  

Per fiets € 5000,- : 20 = € € 250,-

Slide 6 - Slide

herhaling paragraaf 2

Slide 7 - Slide

Een bedrijf verkoopt 20 tv’s voor € 600,- p.er stuk Deze worden ingekocht voor € 400,- per stuk. De bedrijfskosten zijn
€ 2000,-. Wat is de brutowinst en nettowinst?
Nettowinst per tv?

Slide 8 - Open question

Schema winst berekenen

Slide 9 - Slide

Karel verkoopt t-shirts. Per dag verkoopt hij 40 t-shirts tegen een verkoopprijs van € 24,50. Deze kledingstukken koopt hij in voor € 15 per stuk. 1. Wat is zijn brutowinst per dag?
Karel heeft ook kosten deze zijn per dag € 90,- personeel, € 20,- aan gas, water en licht, overige kosten zijn € 500,- per maand. De winkel is 20 dagen per maand geopend.
2. Wat is zijn nettowinst per dag?

Slide 10 - Slide

huiswerk paragraaf 2
en de rekentrainer 1 en 2

HW Check
Afmaken paragraaf 1 en 2 en ook de rekentrainer!!

Slide 11 - Slide

paragraaf 3 kijk op cijfers
leerdoelen
Ik kan de cijfers van bedrijven met elkaar vergelijken

Slide 12 - Slide

Verschillende berekeningen
  • wat : waarvan x 100 = 
  • bijvoorbeeld: bakker Arie verkoopt 17 broodjes. Alle bakkers in de straat verkopen samen 73 broodjes. Hoeveel % van de broodjes verkoopt bakker Arie?
  • wat = 17
  • waarvan (totaal) = 73
  • 17 : 73 x 100 = 23,3%

Slide 13 - Slide

  • Bedrag : 100 x percentage

  • bijvoorbeeld: de omzet van bakker Arie is 28% van €861,00. Hoeveel omzet heeft bakker Arie?
  • Bedrag = €861,00
  • Percentage = 28%
  • 861 : 100 (=1%) x 28 = €241,08

Slide 14 - Slide

  • (Nieuw-oud) : oud x 100%
  • bijvoorbeeld: De omzet van bakker Arie was vorige week €823,00. Deze week is dat €847,00. Wat is zijn procentuele omzetstijging ten opzichte van vorige week?
  • Nieuw = 847
  • Oud = 823
  • (847-823) : 823 x 100 = 2,9%

Slide 15 - Slide

Waar moet je op letten?
Om bedrijven te vergelijken met hun cijfers moet je deze uitdrukken in een percentage van de omzet!
Hiervoor gebruiken we de volgende berekening:

(wat wil je weten?) : 𝑜𝑚𝑧𝑒𝑡 𝑥 100

Signaalwoorden zoals; van de of ten opzichte van geven aan dat het gegeven daarna 100% is, en komt dus achter het deelteken. In dit geval is dat de omzet

Slide 16 - Slide

Wat moet je kunnen uitrekenen?

Inkoopwaarde : omzet x 100 = ... %
Brutowinst : omzet x 100 = ... %
Bedrijfskosten : omzet x 100 = ... %
nettowinst : omzet x 100 = ... %

Slide 17 - Slide

Groei of daling berekenen
Wanneer je een groei of daling wilt uitrekenen gebruik je de volgende formule:

(𝑛𝑖𝑒𝑢𝑤 −𝑜𝑢𝑑)/𝑜𝑢𝑑 𝑥 100

Te herkennen aan de woorden: Meer, minder, groter, kleiner, groei, krimp stijging, daling etc...

Slide 18 - Slide

paragraaf 3 kijk op cijfers
leerdoelen
Ik kan de cijfers van bedrijven met elkaar vergelijken

Slide 19 - Slide

aan het werk!
huiswerk paragraaf 3 en rekentrainer paragraaf 3

Slide 20 - Slide

Vandaag
Boek voor bespreken van opgaven 3, 4, 8  en 12

Daarna afmaken 3.1, 3.2 en 3.3!

Slide 21 - Slide

Deze maand zijn er 380 truien verkocht. 80% van de truien zijn verkocht aan vrouwen en 20% aan mannen.

Hoeveel truien zijn er verkocht aan vrouwen?

Slide 22 - Open question

Omzet: €20.000, Inkoopwaarde: €5.000, Brutowinst: €15.000

Druk de brutowinst in procenten uit van de omzet.

Slide 23 - Open question

Omzet: €20.000, Inkoopwaarde: €5.000, Bedrijfskosten: €6.000
Druk de nettowinst in procenten uit van de omzet.

Slide 24 - Open question

In 2018 was de omzet €10.000 en in 2020 was de omzet €12.000.
Met hoeveel procent is de omzet gestegen?

Slide 25 - Open question

Klassikaal bespreken
Opgave  3, 4, 8 en 12
Daarna werken aan 3.1, 3.2 en de rest van 3.3
Volgende les af! 

Slide 26 - Slide