Verkleinwoord + leestekens

Pak je leesboek
en ga lezen.
timer
12:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Pak je leesboek
en ga lezen.
timer
12:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

spelling 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De inhoud
Lezen
Toets
Uitleg verkleinwoorden, leestekens en cijfers.
werken
Afsluiting

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Toets
Woensdag 8 november
Spelling

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerstof:

De reader
Gebruik filmpjes (Arnoud Kuijpers)

Meervouden
Verkleinwoorden
Apostrof (‘)
Trema (ë)
Leestekens(,.!?:‘ ‘)
Hoofdletters
Andere - anderen
Koppelteken (-)
Samenstelling (e - en, s- ss)
Werkwoordspelling



Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Rechts zie je de verkleinwoorden.
Kijk goed naar de lidwoorden. Wat zie je?
Doel: je weet wat een verkleinwoord is.

Slide 6 - Slide

Dus de basisregel is: het woord eindigt op -je
De tweede regel is: het woord heeft het lidwoord 'het'.
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandige naamwoorden. 
In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt.

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord HET

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Meervoud

cafés
auto's
taxi's
baby's
displays
bureaus
koning


Verkleinwoorden

cafeetje
autootje
taxietje
baby'tje
displaytje
bureautje
koninkje 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Theorie leestekens
Leesteken gebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Cijfers schrijven
Je schrijft cijfers zoveel mogelijk als woorden:
Het is kwart voor twee.
Over elf dagen is het vakantie. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Behalve….
Grote getallen en om duidelijkheid (data, percentages) te scheppen:
21 december 2023
Op school zitten 3025 leerlingen. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.

Er zijn veel verschillende leestekens.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Komma ,
  • Wanneer je twee zinnen samenvoegt, gebruik je een komma.
  • Tussen twee persoonsvormen plaats je een komma.
  • Voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl,  want: Ik heb honger, maar ik mag pas eten in de pauze.
  • Bij een opsomming plaats je komma's.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

 ‘Ik doe mee,’ zei Henk, ‘maar dan wil ik wel winnen."
 ‘Hier ben ik geboren’, zegt Peter. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

AANHALINGSTEKENS bij citaat

Een citaat staat altijd tussen aanhalingstekens.


Loïs antwoordde: 'Ik vond die film erg goed.'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Wat: je maakt de opdrachten 24 tot en met 32
Hoe: stil, daarna samenwerkend
Hulpmiddel: je reader, de docent of je buren
Tijd: 25 minuten
Uitkomst: de antwoorden staan in je schrift. 
Klaar?: kijk je antwoorden na, werk verder, lezen of werk verder met een ander vak. 
timer
10:00

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting
Wat is een verkleinwoord?
Hoe schrijf je een verkleinwoord?

Slide 18 - Slide

This item has no instructions