• hoe je zinsdelen vindt en die aangeeft met zinsdeelstrepen.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Doelen
In deze paragraaf leer je:
• hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;
• hoe je zinsdelen vindt en die aangeeft met zinsdeelstrepen.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Grammatica - 2.7 - les 2
Slide 3 - Slide
Even herhalen
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Wie
komt
mee
naar
Walibi?
Slide 5 - Drag question
De persoonsvorm is altijd een...
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 6 - Quiz
Wat is het wwg in deze zin: Mijn zus heeft het eten klaargemaakt.
Slide 7 - Open question
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 8 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin:
'Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen'.
A
ik
B
kan
C
kan benoemen
D
het werkwoordelijk gezegde van een zin
Slide 9 - Quiz
Wat is het wwg in deze zin: Ik loop naar de deur.
Slide 10 - Open question
En nu zelf:
Merle en ik hebben een cadeau gekocht.
We hebben dit cadeau aan onze jarige vriendin gegeven.
Zij was erg blij met deze verrassing.
Slide 11 - Slide
Zinsdeelstrepen
Een zin bestaat uit zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer. Je kent al twee zinsdelen: de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde. Om de zinsdelen in een zin aan te geven, gebruik je zinsdeelstrepen.