Woonplaats en werkplaats

Tijdvak 4: Steden en Staten
                 1000-1500
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tijdvak 4: Steden en Staten
                 1000-1500

Slide 1 - Slide

Wat is een stad?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Wat is een staat?

Slide 4 - Open question

Wat zijn Staten?
Een gebied met:
- Duidelijke grenzen
- Duidelijke bestuur
-> Land
Egypte
- Farao

Oude Grieken
- Stadstaten (kleiner)
- Eigen bestuur/regeringsvorm
Romeinse Rijk
- Limes

Slide 5 - Slide

Middeleeuwen
- Staten verdwenen
- Koningen minder macht 
- Europa wordt bestuurd met leenmannen/leenheren
- Land verdeeld in kleine gebieden -> leenstelsel
- Geen duidelijke grenzen en bestuur in de Vroege Middeleeuwen (4e-10e eeuw)

Hier komt verandering in de Late Middeleeuwen (13e-15e eeuw)

Slide 6 - Slide

Koningen komen terug met een bestuur
Late Middeleeuwen -> Steden komen terug
- Handel 
- Stadsrechten -> Steden worden zelfstandig (besturen) in ruil voor belasting
- Koningen worden rijker

Slide 7 - Slide

Koningen worden rijker....
Geeft macht weg (stadsrechten) -> krijgt geld (belasting) -> gebruikt geld voor leger (macht terugpakken)

Gevolg: Steden verliezen macht (Late Middeleeuwen)
- Kanonnen -> tegen muren schieten
- Stad voor stad macht in handen krijgen

Slide 8 - Slide

Ambtenaren
Koningen -> Ambtenaren aanstellen
- Werken voor de koningen/overheid
- Helpen met wetten, belasting innen, wetten naleven etc.
- Salaris -> ontslaan
Vroege Middeleeuwen, Koning -> Leenmannen en leenheren 
- Nadeel: land geven, geen controle
Voordeel ambtenaren:
- Controle, koning werkt uit eigen naam

Slide 9 - Slide

Staatsvorming en Centralisatie
Staatsvorming:
- Middeleeuwse gebieden -> eenheid
- Geen losse gebieden
- Weten wie de Koning is
- Overal dezelfde regels, evenveel belasting
- Duidelijke grenzen en bestuur

Slide 10 - Slide

Staatsvorming en Centralisatie
Centralisatie: 
- Vanuit een centraalpunt 
- Hoofdstad (koning) -> wetten
- Ambtenaren -> hele gebied dezelfde wetten

Slide 11 - Slide

Parlement en Staten-Generaal
- Vergaderingen in de hoofdstad
- Koningen krijgen advies -> standen (geestelijkheid, adel, rijke burgers)
Voor wat moet hij toestemming vragen?
- Belasting heffen
Koning ene kant machtig -> veranderingen doorvoeren, belasting innen
Aan de andere kant minder machtig -> toestemming vragen

Parlement - Staten-Generaal -> zorgen voor eenheid, centralisatie

Slide 12 - Slide

Is dit handig?
- Ja, want....
Duidelijkheid en eenheid
Geen losse leenmannen en leenheren
Bestuur geldig voor het hele land

- Nee, want....
Veel conflicten, strijd en oorlog
Steden, gewesten (provincies), adel en kerk -> veel macht
Willen macht niet delen

Slide 13 - Slide

Wat hebben we besproken?
- Vroeg Middeleeuws bestuur (leenheer en leenmannen) vervangen door Vroegmodern bestuur (staatsvorming en centralisatie)

- Landen met duidelijke grenzen en bestuur

- Ambtenaren (koningen), Parlementen en Staten-Generaal -> invloed koning (toestemming vergadering)

Slide 14 - Slide

5.1 Woonplaats en werkplaats

Slide 15 - Slide

Wat weet je nog van de vorige les?

Slide 16 - Open question

5.1 Woonplaats en werkplaats

Slide 17 - Slide

Europa wordt veiliger
Terugblik tijdvak 3: Monniken en Ridders
- Bouwen van burchten -> rovers, invallers
Na 1000: Europa wordt veiliger
- Boeren minder bescherming, vrijer etc. -> horigheid verdween
- Boeren nemen grond -> moerassig (niet bewoonbaar), landbouw
- Boeren graven sloten -> op droog grond boerderijen en dorpen 
bouwen
Nieuwe landbouwtechnieken: Ploegen
- minder onkruid, mest mengt zich beter
- meer oogst, langer en gezonder leven (1000-1300)

Slide 18 - Slide

Van markplaats tot stad
Boeren produceren veel voedsel -> Verkopen op markt
Mensen hoefden zelf niet meer te verbouwen -> ander werk doen (handelaar/ambachtsman: leerwerker, bierbrouwer, smid)
Boeren kopen spullen bij ambachtslieden: manden en gereedschap






Slide 19 - Slide

Van markplaats tot stad
Drukbezochte plaatsen groeien uit tot steden -> opnieuw een landbouwstedelijke samenleving in Europa (1000)
- Handeldrijven (grote afstanden)
- Geen goede landwegen -> door water doorgevoerd (graan, wol en hout)
Verstedelijking sneller aan rivieren en aan zee

Slide 20 - Slide

Ambachtsgilden
Ambachtsman moet lid worden van een gilde -> Vereniging (zelfde beroep)
Ambachtslieden -> letten op hoe producten worden gemaakt
Gilden:
- Stellen werktijden, prijzen en kwaliteitseisen vast.
- Zorgt voor een opleiding (paar jaar wonen en werken bij een meester)
- Eigen bedrijf: meesterproef (ambacht bewijzen)
- Zorgen voor bejaarden, zieke leden, weduwen etc.
- Organiseren: feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.


Slide 21 - Slide

Geldwisselaars
- Geld wordt belangrijker (handel)
- Verschillende munten: koning, hertog of graaf. Ook vaak per stad.

Geldwisselaar aanwezig (markt): Bankier
- Waarde van munt bepalen
- Vreemde munten inwisselen
- Gevaarlijk om met veel geld te reizen -> bewaren/geld uitlenen
- Banken worden geopend: geld op bank zetten en opnemen in een andere stad

Slide 22 - Slide

Verbond met steden
- Samenwerking in de handel -> grote hoeveelheden producten kopen, voordeliger, veiliger reizen, sterk tegenover koningen en edelen

- Tweehonderd handelssteden vormen een verbond: Hanze (Noordzee en Oostzee)
De Hanzesteden hielpen elkaar:
- Geen tol betalen aan elkaar
- Samen optreden tegen piraten
- Internationale handel bevorderen


Slide 23 - Slide

Gevolg van de Hanze
Levendige handel in Noord-Europa: bont, vis, graan, textiel en zout
Nederlandse Hanzesteden: Deventer, Zutphen en Kampen

Handel tussen Noord en Zuid-Europa
- Italiaanse handelaren naar Brugge en Antwerpen: wijn en zout
- Parfum en specerijen
- Terugweg: hout uit Oslo

Slide 24 - Slide

2

Slide 25 - Video

00:30
Wat is een Hanze?

Slide 26 - Open question

01:20
Waarom is het sluiten van een samenwerkingsverbond (Hanze) handig?

Slide 27 - Open question

Werken aan paragraaf 5.1

Slide 28 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 29 - Open question