Examentraining klas (uitgebreid origineel)

 CSE Nederlands
Donderdag 16 mei 13:30-15:30
1e tijdvak


Leesvaardigheid
Schrijfvaardigheid
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 CSE Nederlands
Donderdag 16 mei 13:30-15:30
1e tijdvak


Leesvaardigheid
Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat krijg je op het examen?
  1. tekst -> circa 20 minuten
  2. tekst -> circa 25 minuten
  3. Advertentietekst -> circa 10 minuten
  4. tekst -> circa 30 minuten
  5. Schrijfopdracht -> circa 30 minuten

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Meerkeuzevragen

Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

Slide 8 - Slide

STAP 1
Lees de hele tekst door!!!

Slide 9 - Slide

Open vragen
Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.
Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)

Slide 10 - Slide

Samenvattingsvragen
Sommige vragen op het CSE zullen over samenvatten gaan. Deze vragen toetsen of je: 
  • hoofdzaken in een tekst kunt herkennen; 
  • hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden;
  • tekstgedeelten in de juiste volgorde kunt zetten. 

Slide 11 - Slide

Voorbeeld samenvattingsvraag

Slide 12 - Slide

Waar vind je de hoofdgedachte?

Slide 13 - Open question

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst
B
Het onderwerp van een alinea
C
aspecten van het onderwerp

Slide 14 - Quiz

Om het onderwerp van een tekst te vinden, stel je de vraag:
A
Wat vindt de schrijver van de tekst?
B
Waar gaat deze tekst over?
C
Wat vind ik van de tekst?

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 16 - Quiz

Dit deel kan aangeven waar de tekst over gaat...maar kan ook nieuwsgierig maken
A
titel
B
kernzin
C
onderwerp
D
alinea

Slide 17 - Quiz

5. Welke zin is meestal de kernzin van een alinea?
A
de eerste zin
B
de laatste zin
C
de eerste of de laatste zin
D
het tussenkopje

Slide 18 - Quiz

Tekst 3: Advertentie
  • Commerciële of ideële reclame; 
  • Beeld in advertenties;
  • Doelgroep; 
  • Tekstdoel advertentie.

Slide 19 - Slide

Advertentie          
Illustraties kunnen verschillende functies hebben. 
- Helpen bij het begrijpen van de tekst
- Bedoeld om aandacht te trekken
- Noodzakelijke toevoeging
- Ter 'versiering'
Lettertypes
- belangrijk bij de opmaak van de tekst.
- Belangrijk voor de nadruk
Lees sowieso de volledige tekst; laat je niet afleiden door alle andere informatie

Slide 20 - Slide

 Advertentie
Commerciële of ideële reclame

Slide 21 - Slide

Beeld in advertentie
Mogelijke functies van beeld in een advertentie zijn; 
  • Aandacht trekken; 
  • Informatie toevoegen; 
  • De naam van de advertentie toelichten;
  • De tekst verduidelijken. 

Slide 22 - Slide

Tekstdoel advertentie
Het tekstdoel van een advertentie kan zijn: 
  • De lezer aansporen/activeren om iets te kopen of te doen; 
  • De lezer amuseren; 
  • De lezer informeren; 
  • De lezer overtuigen; 
  • De lezer een mening laten overnemen. 
Vaak heeft een advertentie meerdere doelen. Het meest voorkomende tekstdoel is: aansporen/activeren/tot handelen aansporen. 

Slide 23 - Slide

Hoe citeren we? Vier opties. 
-Citeer de hele zin: dan citeer je de hele zin, tussen aanhalingstekens.

Ook goed: Noteer de eerste en laatste twee woorden van de zin, met drie puntjes er tussen. Begin en eindig met aanhalingstekens.

Bijvoorbeeld: “Dat maakt…de conclusie.”




Slide 24 - Slide

Hoe citeren we?
-Citeer een woordgroep: dan citeer je een ‘plukje’ woorden, vaak een zinsdeel

-Citeer een zinsgedeelte: je citeert een deel van de zin.
"Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.

-Citeer een woord: dan citeer je één woord (dus geen twee)

Slide 25 - Slide

Lees nu eerst de tekst die je hebt gekregen.

Slide 26 - Slide

Welke twee elementen vormen volgens jou het hoofdonderwerp van deze tekst?

Slide 27 - Slide

Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?

Slide 28 - Slide

Vat de boodschap van de tekst zo goed mogelijk samen in 1 zin.

Slide 29 - Slide

Vragen bij de tekst: open het linkje

Slide 30 - Slide

Schrijfopdracht CE
- Artikel
- Zakelijke mail
- Zakelijke brief

Slide 31 - Slide

13 punten:
  •  Inhoud: 6 ptn.
Alle punten die gevraagd worden, moeten in je schrijfopdracht zitten. Elk onderdeel dat niet of niet goed in je tekst staat, kost je een punt.

  • Taalgebruik: 5 ptn.
Met taalgebruik wordt bedoeld: formulering, spelling en interpunctie.

  •  Presentatie: 2 ptn.
Je tekst moet overzichtelijk en volgens de afgesproken regels (=conventies) geschreven zijn.

Slide 32 - Slide

Zakelijke e-mail

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Artikel

Slide 35 - Slide

Titel Artikel

  • Inleiding
  • Kern
  • Slot


Naam
Klas




Slide 36 - Slide

Zakelijke brief 

Slide 37 - Slide

Jan Postma
Halmersinge 21
9477 BK Haren

Haren, 17 mei 2021

CSG Augustinus
t.a.v. dhr. Tulner
Admiraal de Ruyterlaan 37
9751 AH Groningen

Betreft: klacht, sollicitatie, informatiepakket aanvragen, gastles

Geachte heer Tulner,

Inleiding: Mijn naam is…. (jezelf voorstellen) + Deze brief schrijf ik, omdat (waarom schrijf je deze brief?)
Kern: Alle informatie (zie opdracht)
Slot: (Verwachting, netjes afsluiten) Graag zie ik een reactie binnen twee weken tegemoet.

Met vriendelijke groet,
(Handtekening)
Jan Postma












Slide 38 - Slide

Overige tips schrijfopdrachten
  • De tekst moet uit minimaal 100 woorden bestaan. Anders krijg je geen punten voor  conventies. 
  • Haal zoveel mogelijk informatie uit de situatieschets. 
  • Schrijf zoveel mogelijk woorden over uit de situatieschets. Hiermee beperk je het risico op taalfouten.  
  • Schrijf alleen in de opdracht wat er echt moet staan. Ga er niet zelf informatie bij verzinnen. 
  • Houd je aan de opdracht. Zet vinkjes per verplicht inhoudsonderdeel.
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Maak de zinnen niet te lang.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Link

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Link

Algemene tips CSE Nederlands
Oefen oude examens op www.examenblad.nl 
Kies voor de recentere jaartallen vmbo TL. 
Leer echt de theorie uit het boek en vanuit de Lessonup lessen.  
Lees de vragen goed! 
Als er wordt gevraagd om een citaat: citeer dan ook. 
"Eerste twee ... laatste twee" (r....) 
Als er wordt gevraagd: "geef antwoord in maximaal 20 woorden" schrijf dan ook echt maar 20 woorden op. 
Let op de tijd! Je hebt 120 minuten om je examen af te ronden.
Dus: train jezelf! 

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Link