Aanpassingen van dieren in hun omgeving

Aanpassingen van dieren in hun omgeving
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aanpassingen van dieren in hun omgeving

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je enkele aanpassingen bij dieren aan hun omgeving benoemen.

Slide 2 - Slide

Introduceer het leerdoel van de les en benadruk het belang van het begrijpen van hoe dieren zich aanpassen aan hun omgeving.
Welke aanpassing hebben vleermuizen om 's nachts te kunnen jagen?
A
Vleermuizen kunnen echolocatie gebruiken om te navigeren.
B
Vleermuizen hebben een scherp zicht in het donker.
C
Vleermuizen hebben een sterk reukvermogen.
D
Vleermuizen hebben vleugels waarmee ze snel kunnen vliegen.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Welke aanpassing zorgt ervoor dat een kameel in de woestijn kan overleven?
A
Een kameel heeft grote oren om beter te kunnen horen.
B
Een kameel heeft een dikke vacht om warm te blijven.
C
Een kameel kan langere tijd zonder water leven.
D
Een kameel kan heel snel rennen.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een aanpassing van dieren aan hun omgeving?
A
Een giraffe heeft lange poten om snel te kunnen rennen.
B
Een leeuw heeft grote oren om beter te kunnen horen.
C
Een ijsbeer heeft een dikke vacht om warm te blijven.
D
Een vogel heeft veren om te kunnen zwemmen.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat weet je al over de aanpassingen van dieren aan hun omgeving?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn aanpassingen?
Aanpassingen zijn veranderingen die dieren maken om te kunnen overleven in hun omgeving.

Slide 7 - Slide

Definieer het concept 'aanpassingen' en geef enkele voorbeelden van aanpassingen die dieren maken.
Fysieke aanpassingen
Fysieke aanpassingen zijn veranderingen aan het lichaam van een dier, zoals de vorm van zijn tanden of de kleur van zijn vacht.

Slide 8 - Slide

Leg uit wat fysieke aanpassingen zijn en geef enkele voorbeelden. Geef ook aan hoe deze aanpassingen dieren helpen om te overleven.
Gedragsaanpassingen
Gedragsaanpassingen zijn veranderingen in het gedrag van een dier, zoals zijn eetgewoonten of slaappatronen.

Slide 9 - Slide

Leg uit wat gedragsaanpassingen zijn en geef enkele voorbeelden. Bespreek ook hoe gedragsaanpassingen dieren helpen om te overleven.
Voorbeelden van aanpassingen
De neus van een olifant is een fysieke aanpassing waarmee hij water kan opzuigen om te drinken. De gewoonte van vossen om 's nachts te jagen is een gedragsaanpassing die hen helpt om hun prooi te vangen.

Slide 10 - Slide

Geef enkele voorbeelden van fysieke en gedragsaanpassingen en bespreek hoe ze dieren helpen om te overleven.
Aanpassingen in verschillende omgevingen
Dieren passen zich aan verschillende omgevingen aan. Polaire beren hebben een dikke laag vet om hen warm te houden in de koude omgeving van de noordpool.

Slide 11 - Slide

Benadruk dat verschillende dieren zich aanpassen aan verschillende omgevingen. Bespreek enkele voorbeelden van aanpassingen die dieren maken in verschillende omgevingen.
Opdracht
Kies een dier en beschrijf ten minste één fysieke en één gedragsaanpassing die het dier heeft gemaakt om te overleven in zijn omgeving.

Slide 12 - Slide

Geef de leerlingen de opdracht om een dier te kiezen en ten minste één fysieke en één gedragsaanpassing te beschrijven die het dier heeft gemaakt om te overleven in zijn omgeving. Geef hen de ruimte om hun antwoorden met de klas te delen.
Samenvatting
Dieren maken aanpassingen aan hun omgeving om te kunnen overleven. Deze aanpassingen kunnen fysiek of gedragsmatig zijn en kunnen verschillen afhankelijk van de omgeving van het dier.

Slide 13 - Slide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en benadruk het belang van het begrijpen van aanpassingen van dieren in hun omgeving.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 14 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 15 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 16 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.