Elektriciteit herhaling

Elektriciteit is een vorm van energie
1
Heel veel van onze apparaten werken op elektriciteit
2
Al deze elektrische energie moet worden opgewekt
3
Voor het opwekken van elektrische energie is altijd een andere energiebron nodig
4
1 / 51
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Elektriciteit is een vorm van energie
1
Heel veel van onze apparaten werken op elektriciteit
2
Al deze elektrische energie moet worden opgewekt
3
Voor het opwekken van elektrische energie is altijd een andere energiebron nodig
4

Slide 1 - Slide

  • Niet vernieuwbaar
  • Raakt dus op
  • Niet duurzaam
  • Vervuilend

  • Fossiele brandstoffen
  • Aardgas, aardolie en steenkool
  • CO2-uitstoot
  • Klimaatverandering
  • opwarming van de aarde

  • Kernenergie
  • Stralingsgevaar
"Oude" energie
1
2

Slide 2 - Slide

"Nieuwe" energie
  • Vernieuwbaar
  • raakt nooit op
  • Duurzaam
  • Niet (minder) milieubelastend
zon
wind
water
aardwarmte
getijden
kernfusie

Slide 3 - Slide

Elektriciteitverbruik
  • Elektrische apparaten verbruiken elektrische energie
  • Elektrische apparaten leveren andere energiesoorten
  • Elektrische apparaten zetten energie om
    bv.
  • Een mixer zet elektrische energie om in beweging
  • Een waterkoker zet elektrische energie om in warmte
  • Een lamp zet elektrische energie om in licht
  • Een luidspreker zet elektrische energie om in geluid
  • etc.

  • Bij iedere energieomzetting gaat er energie "verloren"
  • Meestal in de vorm van warmte
  • energieomzettingen
  • veerenergie

Slide 4 - Slide

Vermogen en energie
  • De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde opneemt noemen we vermogen
  • De hoeveelheid energie drukken we uit in Joule
  • Het vermogen drukken we uit in Watt
  • 1 Watt = 1 joule per seconde

  • Een rekenvoorbeeld:
    Een magnetron heeft een vermogen van 600 W
    De magnetron staat 30 seconde aan om een klontje boter te laten smelten.
  • Hoeveel energie wordt er verbruikt?

  • Energie = vermogen x tijd
  • dus
    Energie = 600 W x 30 s
  • dus
    Energie = 1800 Ws = 1800 J
energie
vermogen
tijd

Slide 5 - Slide

Meer vermogen en energie
  • Nog een rekenvoorbeeld
  • Een koelkast heeft een vermogen van 50W
    de koelkast slaat gemiddeld per dag 12 uur aan
    Hoeveel energie verbruikt de koelkast per jaar?

  • Energie = vermogen x tijd
  • de tijd is 365 dagen x 12 uur x 3600s = 15.768.000s
  • dus
    Energie = 50W x 15.768.000 = 788.400.000 Joule
  • da's best veel en een onhandig getal:
  • Daarom doen we dit anders
  • E = P x t
  • dus
    E = 0,05 kW en t = 365 x 12 = 4380 uur

    E = 0,05 kW x 4380 h = 219 kWh

  • animatie

Slide 6 - Slide

Nog meer vermogen en energie
  • In de natuurkunde zijn de S.I. eenheden voor
    energie, vermogen en tijd:
    Joule (J), Watt (W) en seconde (s)
  • In het dagelijks leven zijn andere eenheden "handiger":
    kilowattuur (kWh) kilowatt (kW) en uur (h)

  • 1 uur = 3600 seconden
  • 1 kilowatt = 1000 Watt
  • 1 kilowattuur = 3.600.000 Joule

Slide 7 - Slide

De kosten van Elektrische energie
  • De prijs van een kWh is op dit moment ongeveer € 0,25

  • Terug naar ons rekenvoorbeeld?
  • Een koelkast heeft een vermogen van 50W
    de koelkast slaat gemiddeld per dag 12 uur aan
    Hoeveel energie verbruikt de koelkast per jaar?
  • E = P x t
    dus
    E = 0,2 kW en t = 365 x 12 = 4380 uur
    E = 0,05 kW x 4380 h = 219 kWh
  • Totale kosten zijn dan:
    219 x € 0,25 = € 54,75
.... en dat is alleen nog maar de koelkast.

Slide 8 - Slide

Rendement
  • Energie is dus duur en het is daarom belangrijk het zo efficiënt mogelijk te gebruiken.
  • Hoe goed een apparaat dat doet geven we aan met het rendement
  • Ieder apparaat kan slecht een deel van de energie die erin gaat omzetten in de vorm die je wilt hebben
  • Ouderwetse gloeilampen zetten maar 5% van de energie die erin gaat om in licht
  • Gloeilampen zijn daarom tegenwoordig verboden.
    Ook halogeenlampen zijn per
    1 september 2018 verboden

Slide 9 - Slide

Magnetisme
De allergrootste magneet
Staafmagneet
  • Permanente magneet
  • van ijzer, cobalt of nikkel
  • altijd AAN (of UIT)
  • magnetiseren
Elementair magneetjes

Slide 10 - Slide

Elektromagneet
  • Een elektrische stroom in een draad
    wekt een magnetisch veld op
  • Bij een enkele draad is dit niet of
    nauwelijks merkbaar
  • In een spoel kan dit een
    zeer sterke magneet opleveren
  • De sterkte van zo'n elektromagneet
    hangt af van:
  • De stroomsterkte
  • het aantal windingen
  • de aanwezigheid van een ijzeren kern

Slide 11 - Slide

Aantrekken 
en 
afstoten
Noord en zuid
trekken aan 
Zuid en zuid
stoten af 
Noord en zuid
trekken aan
Noord en noord
stoten af 
.... dus
  • Gelijknamige polen stoten af
  • Ongelijknamige polen trekken aan

Slide 12 - Slide

Spanning
Bouw van de materie
1
3
2
dus...

4
5
6
7

Slide 13 - Slide

Spanningsbronnen
phet





dus..
  • Een spanningsbron "pompt" elektronen door een circuit
  • De hoogte van de spanning bepaalt hoeveel energie elk elektron meekrijgt
  • De spanning geven we aan in de eenheid Volt

Slide 14 - Slide

Spanningsbronnen (2)
  • Het stopcontact of lichtnet
  • Wisselspanning
  • 230 V (in andere landen vaak 110 V)

  • Batterijen en accu's
  • Gelijkspanning
  • altijd 1,5 V of een veelvoud daarvan

  • Batterijen schakelen
  • Serie
  • Totale spanning is de optelsom


  • Parallel
  • Spanning blijft hetzelfde

Slide 15 - Slide

Elektrische stroom
  • Als gevolg van een spanning kan
    er een (elektronen-)stroom gaan lopen

  • Hiervoor is een gesloten circuit nodig

  • De spanningsbron geeft energie mee
    aan de elektronen
    (hoe groter de spanning, hoe meer energie)

  • De elektronen geven de energie onderweg
    af aan bv een lamp

  • In de lamp wordt de elektrische energie
    omgezet in stralings-energie (licht en warmte)

Slide 16 - Slide

Geleiders en isolatoren
Een isolator is een stof waarin de elektronen niet kunnen stromen
1
Een geleider is een stof waarin de elektronen kunnen stromen
2
De elektronen "springen" als het ware van het ene atoom naar het andere
3

Slide 17 - Slide

Stroomsterkte
  • De stroomsterkte is de hoeveelheid lading
    die per seconde door de kring stroomt.
  • We meten de stroomsterkte in Ampère (A)
  • 1 Ampère = 1 Coulomb per seconde
  • 1 Coulomb = 6,3 x 10^19 elektonen
  • da's 63.000.000.000.000.000.000
  • da's best veel

  • De stroomsterkte wordt door 2 factoren bepaald.
  1. De Spanning
    Hoe groter de spanning, hoe groter de stroom
  2. De weerstand
    Hoe gemakkelijker de elektronen door de kring kunnen, hoe groter de stroom
Phett

Slide 18 - Slide

Schakelsymbolen
  • Het is lastig om steeds lampjes, batterijen, koelkasten en elektromotoren te tekenen.
  • Daarom gebruiken we daarvoor symbolen



  • In dit plaatje de belangrijkste
  • In je BINAS staan er nog veel meer



  • Dat waren er wel heel erg veel
  • Gelukkig hoef je die niet allemaal uit je hoofd te kennen

Slide 19 - Slide

Schakelschema's
teken met potlood de basis.
een mooie rechthoek
1
teken de batterij
2
teken het lampje
3
teken de schakelaar
4
nu alleen nog de aansluitdraden
5
Teken een batterij, een lamp en een schakelaar in serie

Slide 20 - Slide

Iets lastiger
Teken een parallelschakeling van een weerstand en een lampje,
waarin de stroom door het lampje wordt gemeten
Begin weer met de basis
1
In de opdracht staat geen batterij, maar zonder spanning geen stroomkring dus ...
2
Teken de lamp en de weerstand in aparte stroomkringen
3
Teken de stroommeter in de kring van het lampje
4
en als laatste weer de draadjes.
5

Slide 21 - Slide

Elektriciteit handig ..
... maar
  • Een AA-batterijtje is niet gevaarlijk.
  • De spanning en het vermogen zijn gering
  • Anders wordt het met zwaardere batterijen en accu's

Slide 22 - Slide

Oppassen dus ... en
veiligheidsmaatregelen nemen
Zorg ervoor dat de ontwikkelde warmte weg kan.
Als er teveel warmte wordt ontwikkeld of de warmte niet weg kan
Zorg ervoor dat de stroom niet te groot kan worden
Zorg ervoor dat de stroom niet te groot kan worden.
Verdeel daarvoor de stroom over meerdere groepen.
Aardlekschakelaar

Slide 23 - Slide

Elektriciteit is een vorm van energie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Andere vormen van energie zijn:
Licht, geluid, beweging en gewicht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Elektrische apparaten zetten elektrische energie om in andere vormen van energie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Een lamp zet alle elektrische energie om in licht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Het energieverbruik is in de laatste 50 jaar meer gestegen dan in de 2000 jaar daarvoor
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

In Nederland wordt meer dan 90% van de energie opgewekt uit fossiele brandstoffen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Fossiele brandstoffen raken op
daarom noemen we ze "duurzaam".
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Het grootste nadeel van fossiele brandstoffen is de CO2-uitstoot en als gevolg daarvan de opwarming van de aarde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Duurzame energiebronnen hebben geen CO2-uitstoot en raken nooit op
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Duurzame energiebronnen hebben minder negatieve invloed op het milieu
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Welke formule klopt?
A
Vermogen = Energie x tijd
B
Energie = Vermogen x tijd
C
Tijd = vermogen x Energie
D
Energie = Vermogen + tijd

Slide 34 - Quiz

Welke formule klopt?
A
Energie = Vermogen x tijd
B
Vermogen = Energie : tijd
C
Tijd = Energie : Vermogen
D
E = P x t

Slide 35 - Quiz

Hans speelt een uur op zijn elektrische gitaar.
De versterker heeft een vermogen van 60 W.
Hoeveel elektrische energie verbruikt Hans?
A
Energie = Vermogen x tijd dus 60 W x 1 uur = 60 Wh
B
Energie = Vermogen x tijd dus 0,060 kW x 1 uur = 0,060 kWh
C
Energie = Vermogen x tijd dus 60 W x 3600 s = 216.000 Joule
D
Dat kun je niet weten want dat ligt eraan hoe hard hij speelt

Slide 36 - Quiz

Jeanette kijkt 3 uur TV.
Haar toestel heeft een vermogen van 200W.
Een kWh kost 25 eurocent.
Wat zijn de kosten?
A
15 cent
B
75 cent
C
150 cent
D
7,5 cent

Slide 37 - Quiz

De bewakingscamera van meneer van Dijk staat altijd aan. Het vermogen van de camera is 25W.
Het energiebedrijf rekent 0,25 euro per kWh.
Wat is meneer van Dijk jaarlijks kwijt voor zijn gevoel van veiligheid?
A
5,48 euro
B
54,75 euro
C
547,50 euro
D
ja duuuhhh, reken dat even lekker zelf uit

Slide 38 - Quiz

Het rendement is ...
A
De energie die je erin stopt min de gevraagde energie die je terugkrijgt
B
De som van de energie die je erin stopt en die je eruit krijgt
C
De verhouding tussen de nuttige energie die je eruit krijgt en de totale energie die je erin stopt
D
de hoeveelheid warmte die wordt geproduceerd

Slide 39 - Quiz

Hoe lager het rendement
A
Hoe lager de energiekosten
B
Hoe hoger de energiekosten

Slide 40 - Quiz

Van hoog naar laag rendement
A
LED, spaar, TL, halogeen, gloei
B
Spaar, LED, halogeen, TL, gloei
C
LED, TL, spaar, gloei, halogeen
D
TL, LED, spaar, halogeen, gloei

Slide 41 - Quiz

1. Gloeilampen geven 10 keer meer warmte dan licht
2. Een LED-lamp geeft ongeveer net zo veel warmte als licht
3. Een TL-buis geeft ongeveer 2 keer zoveel licht als warmte
A
1, 2 en 3 zijn waar
B
1 en 2 zijn waar, 3 niet
C
1 en 3 zijn waar, 2 niet
D
1 is waar, 2 en 3 niet

Slide 42 - Quiz

Rond de aarde heerst een magnetisch veld
A
waar
B
niet waar

Slide 43 - Quiz

Een magnetisch veld loopt van
de noordpool naar de zuidpool
A
waar
B
niet waar

Slide 44 - Quiz

De geografische noordpool is ook de magnetische noordpool van de aarde
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quiz

Alle metalen kunnen worden gemagnetiseerd
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

Metalen die gemagnetiseerd kunnen worden zijn:
A
lood, ijzer en zink
B
ijzer, zink en nikkel
C
lood, cobalt en ijzer
D
ijzer, nikkel en cobalt

Slide 47 - Quiz

Welke bewering klopt
A
Gelijknamige- en ongelijknamige polen stoten elkaar af
B
Gelijknamige polen stoten elkaar af en ongelijknamige polen trekken elkaar aan
C
Gelijknamige polen trekken elkaar aan en ongelijknamige polen stoten elkaar af
D
Gelijknamige- en ongelijknamige polen trekken elkaar aan

Slide 48 - Quiz

Een elektromagneet kun je aan- en uit zetten
A
waar
B
niet waar

Slide 49 - Quiz

Bij een elektromagneet kun je de noord- en zuidpool omdraaien
A
waar
B
niet waar

Slide 50 - Quiz

De sterkte van een elektromagneet hangt af van:
1. het materiaal van de spoel
2. de sterkte van de stroom
3. het aantal windingen
4. het materiaal van de kern
A
1, 2, en 4
B
1, 2 en 3
C
1, 3 en 4
D
2, 3 en 4

Slide 51 - Quiz