Werkwoordspelling les 10: infinitief en herhaling pv

Nederlands

Werkwoordspelling - Les 10: 
De infinitief
Herhaling persoonsvorm

HAVO 1 P1 2019-2020
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands

Werkwoordspelling - Les 10: 
De infinitief
Herhaling persoonsvorm

HAVO 1 P1 2019-2020

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je ...
... geleerd waarom je werkwoordspelling leert. 

... in een lijstje met tekstsoorten, een volgorde aangebracht van 'spelfouten maken mag absoluut niet'  tot 'spelfouten maken mag'. 

... vragen beantwoord over situaties waarin spelfouten worden gemaakt.

Gebruik deze informatie bij het beantwoorden van de volgende vraag.

Slide 2 - Slide

Kom erbij!
Log in bij LessonUp.

Ga naar: werkwoordspelling les 10

Ga naar: slide 4

Slide 3 - Slide

Welke indruk krijg jij van iemand die jou een tekst stuurt met daarin verschillende spelfouten?
timer
1:00

Slide 4 - Open question

Aan het eind van deze les ...
... weet je wat een infinitief is.

... weet je wanneer je de infinitief gebruikt.

... weet je wat het verschil is tussen een infinitief en de persoonsvorm.

... weet je wat het verschil is tussen een infinitief en een voltooid deelwoord.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Herhaling
Nu heb je alle werkwoordsvormen geleerd. 
Vanaf nu volgen herhalingsopdrachten. 

Vandaag: 
  • de persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • de persoonsvorm verleden tijd
  • het onderwerp

Slide 13 - Slide

Opdracht tegenwoordige tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 14 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

1. Hoe vaak ... je dat horloge eigenlijk op? (winden)

Slide 15 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

2. … nou niet ongeduldig. (worden)

Slide 16 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

3. … zijn verklaring jou? (overtuigen)

Slide 17 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

4. Volgens mij … die wielrenners wel vijf uur per week aan conditietraining. (besteden)

Slide 18 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

5. Ik ... een bos dahlia’s voor je ... . (afsnijden)

Slide 19 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

6. De umpire … de beslissing van de lijnrechter. (overrulen)

Slide 20 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

7. … dit uiterlijk morgen aan je trainer. (melden)

Slide 21 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

8. Morgen … de organisatiecommissie een persconferentie. (beleggen)

Slide 22 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

9. Deze vereniging … voorlichtingsmateriaal in het noorden van het land. (verspreiden)

Slide 23 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de t.t. en het onderwerp.

10. Jij … het juiste. (vermoeden)

Slide 24 - Open question

Opdracht verleden tijd & onderwerp

Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de verleden tijd.

Schrijf ook het onderwerp, dat hoort bij de persoonsvorm, op!

Slide 25 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

1. Iedereen ... het antwoord. (raden)

Slide 26 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

2. Vorig jaar … deze vergrotingen nog maar een euro. (kosten)

Slide 27 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

3. Aan het eind van de vorige eeuw … boeren grote stukken bos. (kappen)

Slide 28 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

4. Tijdens het zomerfeest … honderden lampen het park. (verlichten)

Slide 29 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

5. Op de camping … ze elke week. (bingoën)

Slide 30 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

6. De competitie ... vorig jaar een saai schouwspel … . (opleveren)

Slide 31 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

7. Door het traag stromende water … de riviermonden dicht. (slibben)

Slide 32 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

8. Ondanks een geweldige sprint … hij de trein. (missen)

Slide 33 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

9. Het nieuwe bestuur … gisteren over het programma van eisen. (brainstormen)

Slide 34 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de v.t. en het onderwerp.

10. Tom en Ruud ... het hele verhaal aan de docent. (vertellen)

Slide 35 - Open question

Opdracht persoonsvorm (t.t. en v.t.) & onderwerp

  1. Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
  2. Benoem vervolgens het onderwerp.
  3. Benoem tot slot de werkwoordsvorm: PVTT of PVVT





Slide 36 - Slide

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

1. Waarom ... je chef z’n afspraken niet? (onthouden)

Slide 37 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

2. Niemand ... hem meer. (verwachten)

Slide 38 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
3. Ter gelegenheid van Anna’s verjaardag … we gisteren bij de Echoput. (brunchen)

Slide 39 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

4. … eens wie ik in de stad heb gezien! (raden)

Slide 40 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
5. Hoe ... je eigenlijk een huismus van een ringmus? (onderscheiden)

Slide 41 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
6. Zo’n werkschema … van een degelijke aanpak. (getuigen)

Slide 42 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
7. Iedereen ... te veel geld. (besteden)

Slide 43 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
8. … die troep nou niet vlak achter het huis! (verbranden)

Slide 44 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
9. … het tekort nu al? (verminderen)

Slide 45 - Open question

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
10. Jaap … zich heus wel eens. (vergissen)

Slide 46 - Open question

Conclusie:

1. Ik weet welke regel ik gebruik bij de spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd - enkelvoud.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 47 - Quiz

Conclusie:

2. Ik weet welke regel ik gebruik bij de spelling van de persoonsvorm verleden tijd - zwakke werkwoorden.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 48 - Quiz

Conclusie:

3. Ik weet welke regel ik moet gebruiken om het onderwerp in een zin te vinden.
A
ja
B
nee
C
ik twijfel

Slide 49 - Quiz

Conclusie:

4. Wat moet je nog doen om de persoonsvorm onder de knie te krijgen?

Slide 50 - Open question

Conclusie:

5. Wat moet je nog doen om het onderwerp onder de knie te krijgen?

Slide 51 - Open question