H5.9 SPELLING

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom H3C
Stop je telefoon in de telefoontas en leg je spullen op tafel:
                                  Leesboek, Talentboek, schrift, agenda en pen 

Slide 2 - Slide

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Welkom H3D
Stop je telefoon in de telefoontas en leg je spullen op tafel:
Leesboek, Talentboek, schrift, agenda, pen 

Slide 4 - Slide

spelling § 5.9

Slide 5 - Slide

Lastige regels: voorzetsels aan elkaar

Regel: woorden die bestaan uit er, hier, daar en waar + voorzetsel schrijf je meestal aan elkaar: 
  • ernaast, hierdoor, daarboven en waarin. 
Volgt er daarna nog een voorzetsel, dan schrijf je dat er ook aan vast: 
  • ertussenin, hiertegenover, daarbovenop, waaroverheen.

  • Ik schrok, waardoor ik mijn telefoon liet vallen.
  • De snackbar hiertegenover verkoopt heerlijke ijsjes. 



Slide 6 - Slide

Lastige regels: voorzetsels aan elkaar

Met deze combinaties wordt vaak naar iets of iemand verwezen in de zin.




Voorbeelden:
  • Pascal kijkt naar de uitzending. Hij kijkt ernaar.
  • Sophie leert van haar fouten. Zij leert ervan.
  • De sloot, waaroverheen we moeten springen, ligt vol met kikkerdril. 

Slide 7 - Slide

Lastige regels: voorzetsels niet aan elkaar

Maar... Dit geldt niet voor voorzetsels die horen bij een splitsbaar werkwoord:

  • Dat hangt ervan af(afhangen)
  • Pak je het cadeau daar in (inpakken)
  • Ik ga ervan uit dat het zal lukken.  (uitgaan)

Slide 8 - Slide

Lastige regels: voorzetsels niet aan elkaar

En... Als het voorzetsels tot een ander zinsdeel behoort:

  • U / bevindt / zich / hier / op de kaart.
  • Je / kan / daar / bij de kast / een antwoordenboek / pakken.
  • Hij / gaat / er / voor de anderen / naar binnen. 

Slide 9 - Slide

Lastige regels: voorzetsels wel of niet aan elkaar
WEL

Regel: woorden die bestaan uit er, hier, daar en waar + voorzetsel schrijf je meestal aan elkaar (als ze naar iets of iemand verwijzen).

NIET
Als de voorzetsels   ; horen bij een splitsbaar werkwoord. 
                                         ; tot een ander zinsdeel behoren.

Slide 10 - Slide

Spelling: tussenletters in samenstellingen

Slide 11 - Slide

spelling § 5.9
Deze les:
- Aftekenen H5
- Variavraag voorbereiden
- Toets voorbereiden (oefentoets maken)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Tussen-s
  1. Je schrijft de tussen-s als je hem hoort.
    Snelheidslimiet, landschapsarchitect
  2.  Als het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, is de tussen-s lastig te horen: station + chef 
  3. Vervang dan het tweede deel en schrijf de -s- als je die in vergelijkbare samenstellingen hoort: stationschef, want station + klok > stationsklok
  4. Soms zijn twee manieren goed: tijd(s)verschil / voorbehoed(s)middel




Slide 14 - Slide

Tussen-en of -e
(Zie het schema bij de theorie in de methode )
In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
  1. als het linkerdeel geen zelfstandig naamwoord is
    Wel een zn: gekkenhuis, beestenbende, spinnenweb
    Geen zn: spinnewiel (want linkerdeel=werkwoord) 
                    rodekool (want linkerdeel=bijvoeglijk naamwoord)
  2. als het linkerdeel een meervoud op -s (of -s en -n) heeft
    Rijstevla (rijst heeft geen meervoud) secondewijzer (secondes) groentesoep (groentes)

Slide 15 - Slide

Tussen-en of -e
(Zie het schema bij de theorie in de methode )
In deze gevallen schrijf je een tussen-e:
  1. als er van het linkerdeel maar één in zijn soort is
    zon, maan, hel, koningin
    zonnebril, maneschijn, hellevuur, koninginnedag
  2. als het linkerdeel een bijvoeglijk naamwoord versterkt
    beresterk, stekeblind, reuzeleuk
  3. als de delen niet (meer) herkenbaar is als los woord
    elleboog, klerelijer, bolleboos, apegapen, dageraad, bakkebaard

Slide 16 - Slide

VARIAVRAAG (bonus)
Welke vraag over de behandelde stof zijn wij vergeten te stellen? Geef ook het antwoord op je vraag.

Slide 17 - Slide