BSR 10/6 2t herhaling MdL

  • Open je boek op blz. 6-7.
  • Log alvast in op LessonUp! 
Herhaling cursus 1:
Meer dan lezen
Voordat we beginnen:
timer
2:00
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Open je boek op blz. 6-7.
  • Log alvast in op LessonUp! 
Herhaling cursus 1:
Meer dan lezen
Voordat we beginnen:
timer
2:00

Slide 1 - Slide

  • Je hebt de begrippen van Lezen paragraaf 1 t/m 6 herhaald.
  • Je hebt geoefend met het herkennen van een feit, mening, standpunt en argument in een tekst.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les:
  • De stof van Lezen
    paragraaf 1 t/m 6 herhalen
    in LessonUp.
  • Oefentoets deel 2 maken.
  • Paragraaf 7, opdracht 2 maken.
  • Gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Slide

Samenvatting maken
Tijdens deze les maak je een samenvatting van alles van 
Cursus 1: Meer dan lezen. Schrijf mee in je schrift of pak een blaadje. Deze samenvatting gebruik je de komende weken tijdens het oefenen voor de leestoets.

Slide 4 - Slide

Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen

Slide 5 - Quiz

Waar let je op als je een tekst oriënterend leest?

Slide 6 - Open question

Oriënterend lezen
Het doel van oriënterend lezen is het onderwerp van de tekst vinden.

1. Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de afbeeldingen (als die er zijn).
2. Lees de eerste (of eerste twee) alinea's.
3. Geef in een paaar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 7 - Slide

Welke vraag stel je aan jezelf als je het onderwerp van een tekst wil vinden?

Slide 8 - Open question

Welk stukje tekst past het best bij de inleiding?
inleiding
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.

Slide 9 - Drag question

Welk stukje tekst past het best bij het middenstuk?
middenstuk
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.

Slide 10 - Drag question

Welk stukje tekst past het best bij het slot?
slot
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe. zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.

Slide 11 - Drag question


Onbekende woorden


Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis van dat woord uit de tekst kunt halen. Je hebt vorig jaar geleerd dat dit op drie manieren kan: een synoniem zoeken, een omschrijving zoeken, een voorbeeld of een tegenstelling zoeken. Je leert er nu een woordraadstrategie bij. 

Slide 12 - Slide

woordraadstrategie 1
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Trottoir is een synoniem van stoep. Wagen is een synoniem van auto.
Vaak staan synoniemen van elkaar in dezelfde zin. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord of de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het het onbekende woord.
Een synoniem zoeken

Slide 13 - Slide

woordraadstrategie 2
Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt dan bij een synoniem.

Omschrijving staan vaak:
  • (tussen haakjes)
  • tussen komma's,
  • in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna
Een omschrijving
zoeken

Slide 14 - Slide

woordraadstrategie 3
Er komt vaak een voorbeeld na woorden als: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van... 
  • In het ziekenhuis werken veel specialiteiten, zoals een oogarts en en een chirurg
Voorbeelden kunnen ook na een dubbele punt of tussen haakjes of komma's staan.
  • Tijdens biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen, ruiken.
Een voorbeeld zoeken

Slide 15 - Slide

Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis van 'giganstisch' te komen?

De kunstenaar Sergei Shmykov maakt gigantische portretten. Deze grote kunstwerken verkoopt hij voor veel geld.


A
Synoniem
B
Omschrijving
C
Voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis van 'hardnekkig' te komen?

Mijn broer houdt de waarheid hardnekkig vol, hij houdt vast aan wat hij gezegd heeft.


A
Synoniem
B
Omschrijving
C
Voorbeeld

Slide 17 - Quiz

Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis van 'tekengerei' te komen?

Ezra en Dian zoeken naar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan hun schoolopdracht.


A
Synoniem
B
Omschrijving
C
Voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband
maar, toch, hoewel, echter, daarentegen, tegenover.
Chronologisch verband
eerst, daarna, vroeger, later, nu.
opsommend verband
bovendien, daarnaast, vervolgens, en, ten eerste, ten tweede, ook
Toelichtend verband
als, bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan

Slide 19 - Slide

Als ik na school thuis kom, ga ik meestal eerst een half uur gamen om te ontspannen, daarna doe ik een uurtje schoolwerk.
A
Tegenstellend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband (voorbeeld)

Slide 20 - Quiz

Sommige ouders melden hun kind al aan als woningzoekende als ze tien jaar zijn, maar het overgrote deel van de ouders vindt dat onzin.
A
Tegenstellend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband (voorbeeld)

Slide 21 - Quiz

In een van mijn kasten bewaar ik mijn strandvondsten, denk aan diverse soorten schelpen.
A
Tegenstellend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband (voorbeeld)

Slide 22 - Quiz

Aan de posters op mijn kamer kun je zien wat mijn favoriete sporten zijn. Ik houd van voetbal en schaatsen. Daarnaast kijk ik graag naar Formule 1.
A
Tegenstellend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband (voorbeeld)

Slide 23 - Quiz


Tegenstellend verband


Chronologisch verband


Opsommend verband


Toelichtend verband

Lisanne miste haar trein, maar kwam toch op op tijd voor haar sollicitatiegesprek
Eerst moet het gehakt bakken, daarna de groenten toevoegen en dan kan de saus worden gemaakt.
Ik heb een kat, konijn, hamster en een hond.

Ellie had de inbraak bij de buren niet gehoord. Ze sliep namelijk niet thuis.

Ik speel elk weekend games, zoals GTA, Fifa en Mario Kart.
"Vorig jaar sportte ik drie keer in de week, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor."

Slide 24 - Drag question

De belangrijkste informatie in een tekst of een video noem je hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is, zijn bijzaken.
Een bijzaak is een toelichting (meer informatie
of uitleg) of een voorbeeld. 

Signaalwoorden waaraan je kunt zien dat er een toelichting of een voorbeeld volgt, zijn: zo, onder andere, dat wil zeggen, je moet daarbij denken aan, met andere woorden, neem nou, bijvoorbeeld en zoals.
Hoofd- en bijzaken

Slide 25 - Slide



Zo vind je hoofdzaken: 


  • De hoofdzaken van een tekst of video vind je vaak in de inleiding of in het slot.
  • Hoofdzaken vind je ook in de kernzinnen. Vaak is de kernzin van een alinea de eerste of de laatste zin.

Slide 26 - Slide

De belangrijkste zin van een alinea (stukje tekst) is vaak de ... zin.
A
eerste
B
tweede
C
vierde
D
laatste

Slide 27 - Quiz


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 28 - Slide


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 29 - Slide

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 30 - Slide

Wat?
Cursus 1 Meer dan Lezen -> trainen.
Kies de paragraaf die jij nog lastig vindt.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden uit in je schrift.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg in je boek.
Tijd
Tien minuten.

Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets.
Klaar?
Werk verder aan een andere trainingsopdracht.
Online trainer
timer
10:00

Slide 31 - Slide

Wat?
Oefentoets paragraaf 6.
Feit, mening, standpunt en argument.
Hoe?
Zelfstandig. Werk de antwoorden volledig uit.
Hulp
De theorie in deze LessonUp en de uitleg in je boek.
Tijd
Tien minuten.

Waarom?
Om te oefenen voor de leestoets.
Klaar?
Maak opdracht 2 van paragraaf 8 (online boek).
Deel 2 van de oefentoets
timer
10:00

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

  • Je hebt de stof van Lezen periode 1 herhaald.
  • Je kunt onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.
  • Je kunt bepalen wat de kernzin van een alinea is.
Lesdoelen

Slide 34 - Slide

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2kb: jndpo

Slide 35 - Slide