This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Ik ken de persoonlijke voornaamwoorden met de 1e en 4e naamval
Ik weet wanneer ik een persoonlijk voornaamwoord met de 1e naamval moet gebruiken en wanneer een met de 4e naamval
Met de 1e naamval
De voorgaande persoonlijke voornaamwoorden ken je van het vervoegen van werkwoorden. Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden met de 1e naamval.
We kennen ze ook met de 4e naamval.
1. Fall 4. Fallich michdu dicher ihnsie siees eswir unsihr euchsie sieSie Sie