herhaling hoofdstuk 2

STEDEN IN JE EIGEN OMGEVING
1 / 30
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

STEDEN IN JE EIGEN OMGEVING

Slide 1 - Slide

Wat weet jij nog over dit hoofdstuk?

Slide 2 - Mind map

Een terugblik op hoofdstuk 2

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Maak zelfstandig de volgende vragen. Je mag je boek erbij gebruiken blz 24 t/m 31.


Slide 15 - Slide

Wat is een nederzetting?

Slide 16 - Open question

Waaraan kan je een oude binnenstad goed herkennen?

Slide 17 - Open question

Een kleine nederzetting is een.......?
A
dorp
B
stad

Slide 18 - Quiz

Wat betekent agglomeratie
A
Een dorp met dorpen daarom heen
B
Stad met eraan vastgegroeide dorpen en steden
C
Vertrek naar het buitenland
D
verhuizen naar een andere stad

Slide 19 - Quiz

Wat betekent suburbanisatie
A
verhuizen van de stad naar platteland
B
verhuizen naar de stad
C
verhuizen binnen de stad

Slide 20 - Quiz

De familie Appels hebben twee kinderen. Ze willen graag dat alle twee de kinderen hun eigen slaapkamertje krijgen. Ook willen ze dat de kinderen veilig in de buurt kunnen spelen in een rustig speeltuintje.

Ze hebben een huis gezien in een plaatsje waar ze dit kunnen realiseren. Dit plaatsje heeft voor de familie Appels een:
A
Vertrekreden
B
Vestigingsreden

Slide 21 - Quiz

Na 1870 meer huizen tegelijk gebouwd. Mensen verhuisden naar de stad om in fabrieken te werken. Dit is?
A
urbanisatie
B
suburbanisatie
C
re-urbanisatie

Slide 22 - Quiz

Wat kunnen voor mensen vertrekredenen zijn?

Slide 23 - Open question

Wat betekent forens?
A
Dat is een vis
B
Iemand die woont en werkt in dezelfde plaats
C
Iemand die in een andere plaats woont dan hij werkt
D
Iemand die naar werk zoekt

Slide 24 - Quiz

Leg uit wat groeikern betekent.

Slide 25 - Open question

Wat betekent mobiliteit?
A
Het gemak waarmee iemand zich kan verplaatsen
B
Het niet kunnen reizen
C
Dit is een soort van brommer
D
Het hebben van een auto

Slide 26 - Quiz

Wat is sterftecijfer?
A
Aantal sterfgevallen in een jaar per 1000 inwoners
B
Het aantal sterfgevallen
C
Het aantal sterfgevallen over 5 jaar
D
Het aantal sterfgevallen in een jaar per 100 inwoners

Slide 27 - Quiz

Wat zijn immigranten?

Slide 28 - Open question

Hoe reken ik de natuurlijke bevolkingsgroei uit?
A
geboorte - sterfte
B
immigranten - emigranten
C
inwoners - vertrekkers
D
vertrekoverschot - vestigingsoverschot

Slide 29 - Quiz

Volgende week online toets hoofdstuk 2:

Leren blz 22 t/m 31 en 36 en 37

Slide 30 - Slide