MM22 - 28102022

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1,2

Freitag, den 28. Oktober

MM22

Fragewörter

Ik ken de betekenis van de vraagwoorden en kan deze op de juiste manier gebruiken.

1. Wat is de juiste betekenis? (Du-Nl)
wo

1. waar
2. waarheen
3. waarnaartoe
4. wie

2. Wat is de juiste betekenis?(Du-Nl)
wann

1. hoe
2. wanneer
3. wat
4. waarom

3. Wat is de juiste betekenis?(Du-Nl)
wer

1. hoe
2. wat
3. waar
4. wie

4. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
welke

1. warum
2. was
3. welch
4. welche

5. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
hoe

1. wer
2. wie
3. was
4. wo

6. Wat is de juiste betekenis?(Nl-Du)
waarvandaan

1. wo
2. wohin
3. woher
4. wann

7. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ ist mein Buch? Hast du es gefunden?

8. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ sagst du? Ich glaube es nicht.

9. Zet het juiste vraagwoord op het lijntje, doe dat in het Duits.
___ fahren Sie du? Nach Deutschland

Persoonlijke voornaamwoorden

Ik ken de betekenis van de persoonlijke voornaamwoorden en kan ze vertalen in een een Duitse zin. 

10. Schrijf op wat je nog weet over de persoonlijke voornaamwoorden. Dat mag in het Duits en in het Nederlands.

11. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Singst (jij) gerne das Lied?

12. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Feiert (jullie) das Geburtstagsfest mit der Familie?

13. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Hij) lernt ein Lied auf seiner Gitarre.

14. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Wij) spielen jeden Samstag ein Fußballspiel.

14. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
(Ik) gehe zu Weihnachten immer in die Kirche.

15. Vertaal het persoonlijke voornaamwoord dat tussen haakjes staat. (Nl-Du)
Hören (u) auch gerne Musik?

Werkwoorden haben/sein

Ik ken de veelvoorkomende werkwoorden haben en sein vervoegen.

16. Schrijf op wat je nog weet over de werkwoorden haben en sein. Dat mag in het Duits en in het Nederlands.

17. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Er (haben) eine neue Freundin.

1. habe
2. hast
3. hat
4. haben

18. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Wir (sein) Freunde.

1. sein
2. sind
3. sein
4. bin

19. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ich (sein) vierzehn Jahre alt.

20. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ihr (sein) leider krank.

21. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Sie (mv) (haben) es niemandem gesagt.

22. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Du (sein) bist nach Hause gegangen.

23. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Das Mädchen (sein) sehr lieb.

24. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Ich (haben) einen kleinen Bruder.

25. Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de goede vorm.
Du (haben) einen Hund.

Kapitel 2 - Wörterliste A

• Neem je boek voor je op Seite 72.
• Pak een lege bladzijde in je schrift van Duits.

• Schrijf de woorden over: 2x Duits + 1x Nederlands

-> der Besuch, der Besuch = het bezoek

Das war es für heute.

Schönes Wochenende!!