Het aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan, maar het kan ook alleen staan.
Als het alleen staat, kan je het zelfstandig naamwoord er soms wel achter bedenken.
Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte (fiets). Vind jij dat ook?
Slide 11 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Belangrijk om te weten:
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten. Dat en die zijn alleen aanwijzende voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door dit en deze.
Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs) zijn geen aanwijzende voornaamwoorden.
Slide 12 - Slide
Vragend voornaamwoord
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnm)
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Ze staan meestal aan het begin van een vraag:
Wie van jullie wil even een boodschap voor mij doen?
Naar welk land gaat je vriendin op vakantie?
Slide 13 - Slide
Vragend voornaamwoord
Soms staat een vragend voornaamwoord aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.
Leer de vragend voornaamwoord goed uit je hoofd!
Slide 14 - Slide
Vragend voornaamwoord
Belangrijk om te weten:
Wie en wat zijn geen vragen voornaamwoorden als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: - Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde, loopt daarginds.
Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragende voornaamwoorden.
Slide 15 - Slide
Oefenen
Noteer de aanwijzende en vragende voornaamwoorden van deze zinnen:
1. Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.
2. Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
3. Heb je voor dit verslag hetzelfde boek gelezen als Jeanine?
4. Ze snapt niet wat ze anderen aandoet met dergelijke roddels.
Slide 16 - Slide
Oefenen
1. Met zulke praatjes hoef je bij die man echt niet aan te komen.
zulke = aanwijzend voornaamwoord
die = aanwijzend voornaamwoord
2. Weet je al welke klasgenoten je uitnodigt voor dat feest?
welke = vragend voornaamwoord
dat = aanwijzend voornaamwoord
Slide 17 - Slide
Oefenen
3. Heb je voor dit verslag hetzelfde boek gelezen als Jeanine?
dit = aanwijzend voornaamwoord
hetzelfde = aanwijzend voornaamwoord
4. Ze snapt niet wat ze anderen aandoet met dergelijke roddels.
wat = vragend voornaamwoord
dergelijke = aanwijzend voornaamwoord
Slide 18 - Slide
Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 2 en 4 (bladzijde 121)
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? 10 minuten
Wanneer? Huiswerk voor 11 april
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek
Slide 19 - Slide
Huiswerk
Opdracht 2 en 4 (bladzijde 121) moet op maandag 11 april 2022 af zijn.