DTH1M - taalverzorging (wwg & lijdend voorwerp)

Werkwoordelijk gezegde 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordelijk gezegde 

Slide 1 - Slide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je het onderwerp kunt vinden

Slide 2 - Slide


Werkwoordelijk gezegde

  • zegt wat het onderwerp doet
  • bestaat uit alle werkwoorden in de zin

  • bevat alle onderdelen van een scheidbaar werkwoord
  • aan het & te horen ook bij het WG (als ze voor het werkwoord staan)

Slide 3 - Slide


Werkwoordelijk gezegde








Joey en Isa | klagen | al weken | over de lockdown.

1. PV = klagen
2. OW = Joey en Isa
3. WG = klagen

Slide 4 - Slide


Werkwoordelijk gezegde








Mijn vader en moeder willen nog deze zomer verhuizen.

1. PV = 
2. OW = 
3. WG = 

timer
2:00

Slide 5 - Slide


Werkwoordelijk gezegde








Mijn vader en moeder | willen | nog deze zomer | verhuizen.

1. PV = willen
2. OW = Mijn vader en moeder 
3. WG = willen verhuizen

Slide 6 - Slide


Opdracht









- Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen?
- Wat is het onderwerp in deze zinnen?  
- Schrijf het op papier/ op je laptop

1. Sal maakte een salto op de bank.
2. Nisrine en Emma waren ondanks de avondklok uitgegaan.
3. Denise verveelde zich de hele vakantie.
4. Waar voetbalde Sonny afgelopen seizoen?
5. Feline heeft een schitterende presentatie gegeven.
6. Ieder weekend zijn Bengt en Abby aan het volleyballen.
timer
3:00

Slide 7 - Slide

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Hebben de varkens alles opgegeten?
A
hebben
B
hebben opgegeten
C
de varkens

Slide 8 - Quiz

Zoek het werkwoordelijk gezegde

Morgen ga ik echt mijn huiswerk maken.
A
ga
B
ga maken
C
ga huiswerk maken

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden?

Slide 11 - Slide

Leerdoel
  • weten hoe je een lijdend voorwerp in een zin moet vinden.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 14 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 15 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 16 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 17 - Quiz

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 18 - Open question

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Wat heb je geleerd?

Slide 21 - Open question

Welkom :)
Vandaag:
Lezen
Beoordeling boekkaft bespreken + bekijken
LV: wat is dat ook alweer? + extra oefenen
Lessen komende tijd

Slide 22 - Slide

Opdracht: pv, ww en lv
1. Mijn zoon brengt mijn zieke man elke dag een bezoekje.
2. Hij koopt wel een mooie ring voor je.
3. Zondag hebben we nieuwe skates bij de skatebaan gevonden.
Klaar met bovenstaande opdracht? :
https://www.taal-oefenen.nl/taal-groep-8/zinsontleding/lijdend-voorwerp



Slide 23 - Slide