Het vraagwoord
wer verwijst
naar personen. Het kan in vier naamvallen staan en heeft vormen die lijken op die van
der. Het geslacht en enkel- of meervoud van de persoon / personen naar wie
wer verwijst, maakt geen verschil. Na wer (1e naamval) staat het werkwoord in het enkelvoud.
1e Wer? Wer wohnt in diesem Haus? Wie woont in dit huis? Wie wonen in dit huis?
2e Wessen? Wessen Jacke ist das? Wiens jas is dat?
3e Wem? Mit wem gehst du ins Kino? Wem hast du die Blumen gegeben? Met wie ga je naar de bioscoop? Aan wie heb je de bloemen gegeven?
4e Wen? Wen hast du alles eingeladen? Gegen wen habt ihr gespielt? Wie heb je allemaal uitgenodigd? Tegen wie hebben jullie gespeeld?