This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Writing A1
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je krijgt alle informatie die je nodig hebt voor het schrijfexamen Engels
Je maakt een aantal quizvragen om te kijken wat jouw niveau van Engels is
Je gaat aan de slag met een oefentoets Schrijven op TOA
Slide 2 - Slide
About the exam
A1 niveau
Duur: 1 uur
4 tot 5 kleine en grotere schrijfopdrachten (bijvoorbeeld: mail naar een hotel, briefje naar een vriend, etc.)
Het examen maak je online
Je mag een woordenboek gebruiken
Slide 3 - Slide
Wat is A1 niveau?
Je kunt een korte, eenvoudige ansichtkaart schrijven en op formulieren persoonlijke dingen invullen, zoals je naam, adres en woonplaats.
Je kunt korte, eenvoudige notities en aantekeningen opschrijven, en een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand te bedanken
Slide 4 - Slide
Tips & Tricks
Algemene tips en informatie
Maak altijd alle opdrachten
Lees alles eerst goed door
Houd je tijd goed in de gaten
Gebruik altijd Dear, en Best wishes,
Je mag een woordenboek gebruiken
Check aan het einde nog alle hoofdletters en punten
Slide 5 - Slide
Refresh your memory
Woordenschat
Woordvolgorde
Signaalwoorden/voegwoorden
Aanhef/afsluiting
Slide 6 - Slide
Vocabulary/synonyms
Gebruik niet steeds dezelfde woorden. Dit betekent dat je woordenschatonvoldoende is.
I like, what I like the most, I really like......
Gebruik niet steeds hetzelfde woord.
Gebruik ook andere vormen, zoals:
I am fond of, I fancy, I love, I prefer.....
Slide 7 - Slide
What other English words can you use for 'I like'
Slide 8 - Mind map
What other English words can you use for 'big'
Slide 9 - Mind map
Word order
Basic word order (in short)
Wie Doet Wat Waar Wanneer
Slide 10 - Slide
wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
in summer
walking
on the beach
enjoys
Slide 11 - Drag question
What is the correct word order?
We
looked up
words
in a dictionary
last week
Slide 12 - Drag question
Conjunctions
Voegwoorden gebruik je om zinnen aan elkaar te plakken.
Examples:
and, but, or, so, yet -> zinnen aan elkaar plakken
because, since, therefore, due to (vanwege) -> reden geven