V4e Leestekens, hoofdletters, artikel schrijven

Welkom bij 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen....
Je weet de spellingregels omtrent de belangrijkste leestekens.
Je weet wanneer je een hoofdletter moet schrijven. 
Je weet waar je de informatie over een artikel kunt vinden.
Je weet hoe een artikel is ingedeeld. 
Je weet wat een bouwplan is. 
Je gaat aan de slag met het schrijven van een deel van een artikel. 

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 3 - Quiz

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van (aardrijkskundige) namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 4 - Slide

GEEN HOOFDLETTERS
  • namen van dagen van de week (vrijdag), 
  • maanden (november), 
  • seizoenen (herfst) en 
  • windstreken (westen) 

Slide 5 - Slide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 6 - Slide

BELANGRIJKSTE LEESTEKENS
  • Punt: aan het einde van iedere zin. 
  • Vraagteken: na een vraag. 
  • Uitroepteken: na een zin die nadruk wilt geven. 
  • Dubbele punt: voor een citaat, bij een aankondiging of opsomming.
  • Aanhalingstekens: voor en na een citaat. 
  • Komma: volgende dia. 

Slide 7 - Slide

KOMMA
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
  • tussen twee persoonsvormen: Als jij thee zet, pak ik de chocoladereep;
  • tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord en);
  • na een naam of een uitroep aan het begin van een zin: Nee, dat mag je niet doen! / Jan, wil je dat niet doen? 
  • voor voegwoorden, zoals: maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.

Slide 8 - Slide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 9 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 10 - Open question

Ik heb de volgende spullen nodig voor kamp: kussen, deken, luchtbed, pyjama en tandenborstel.
A
Aankondiging
B
Citaat

Slide 11 - Quiz

Meneer de Wolf zei: 'Je hebt een kussen, deken, luchtbed, pyjama en tandenborstel nodig voor kamp.'
A
Aankondiging
B
Citaat

Slide 12 - Quiz

DUBBELE PUNT in een citaat
  • Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. 
  • Je zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
  • Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 13 - Slide

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 14 - Slide

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Aan de slag.....
H1 Taalverzorging pag. 30, 31: opdracht 1, 2 en 3 maken. 
15 min. 
Fluisterend overleggen is toegestaan. 


timer
1:00

Slide 17 - Slide

Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens juist moet gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Artikel schrijven
Zoek de informatie in Google Classroom. 
Lees de informatie door. 
Zelfstandig in stilte. 
5 min. 

timer
1:00

Slide 19 - Slide

In de inleiding.....
A
Introduceer je het onderwerp.
B
Geef je de hoofdgedachte.
C
Geef je een samenvatting.
D
Staan de tussenkopjes opgesomd.

Slide 20 - Quiz

Indeling artikel
  • Inleiding: 1/2 alinea's, onderwerp van de hele tekst. 
  • Kern: per alinea 1 deelonderwerp verder toelichten.
  • Slot: samenvatting/ toekomstverwachting/ aansporing/ conclusie/ advies. 

Slide 21 - Slide

Schrijfdoelen
  • Amuseren
  • Informeren
  • Activeren
  • Overtuigen 

Slide 22 - Slide

Aan de slag......
H2 Schrijven, pag. 48 en 49.
Maak opdracht 1.
Zelfstandig in stilte. 
 

Slide 23 - Slide