2V - H6 grammatica woordsoorten

H6 Grammatica woordsoorten
Lesdoelen:
Ik kan het antecedent van een betrekkelijk voornaamwoord in een zin vinden.
Ik kan betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent vinden.
Ik kan tussenwerpsels herkennen.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H6 Grammatica woordsoorten
Lesdoelen:
Ik kan het antecedent van een betrekkelijk voornaamwoord in een zin vinden.
Ik kan betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent vinden.
Ik kan tussenwerpsels herkennen.

Slide 1 - Slide

Het bestuur nam de beslissing... de trainer ontslagen moest worden.
A
die
B
dat

Slide 2 - Quiz

De beslissing... deze crisis ontstond, is vorig seizoen al genomen.
A
waardoor
B
die

Slide 3 - Quiz

De vraag... het team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
wie

Slide 4 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 5 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat


(welke of hetgeen)

Slide 6 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 7 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 8 - Open question

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent (die zegt iets over de boom)

Slide 9 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (2)
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar  van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Slide 10 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.

Slide 11 - Open question

Antwoord
De burgermeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Dat = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
het voetbalelftal = antecedent (dat zegt iets over het voetbalelftal )

Slide 12 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (3)
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 13 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Slide 14 - Open question

Antwoord
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer .

Wie = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar een woord dat eerder genoemd is)
de juffrouw= antecedent (zegt iets over wie)

Slide 15 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (4)
Ik heb tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 16 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
Ik had tijdens LessonUp mjn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 17 - Open question

Antwoord
Ik heb tijdens LessonUp mjn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

wat= betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar iets wat eerder genoemd is)
tijdens LessonUp mijn best gedaan = antecedent (zegt iets over wat)

Slide 18 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Dus...
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 19 - Slide

voorbeeld 1 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)

Slide 20 - Slide

Antwoord
Wie dit leest is gek.

Wie is geen vragend voornaamwoord, maar wie is een betrekkelijk voornaamwoord.
Wie kun je vervangen door: 'Diegene die dit leest, is gek.'
antecedent is ingesloten - namelijk 'diegene die' want diegene verwijst naar 'die' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 21 - Slide

voorbeeld 2 (betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent)
Wat je daar eet, is ongezond.


Slide 22 - Slide

Antwoord
Wat je daar eet, is ongezond.

wat= betrekkelijk voornaamwoord
wat kun je vervangen door: Datgene wat je eet, is ongezond.
antecedent is ingesloten - namelijk 'datgene' want datgene verwijst naar 'dat' (betrekkelijk voornaamwoord)

Slide 23 - Slide

Korte herhaling:
Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: diegene die/datgene wat.

Slide 24 - Slide

Tussenwerpsel (tw)
Een uitroep of klanknabootsing.

, ruim je troep eens op!
Oeps, ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
'Kukelekuu,' kraaide de haan in de vroege morgen.

Slide 25 - Slide

Tussenwerpsel
bevestiging of ontkenning: ja, jawel, nee
emotie: au, ach, hoera, bah, foei, hehe, oei
sociaal contact: hoi, houdoe, goedenavond, halt, pardon
klanknabootsing: miauw, waf, brr, toktok, plof, tuut

Vaak begin of eind van de zin, gescheiden door een komma

Slide 26 - Slide

Let op:
Sommige tussenwerpsels kunnen ook als bijwoord voorkomen

Voorbeeld:
- Helaas, het is niet gelukt.
- Het is helaas niet gelukt.

Slide 27 - Slide

Vragen
Bijwoord, tussenwerpsel of zelfstandig naamwoord?

Slide 28 - Slide

'Gelukkig'

GELUKKIG, we zijn nog net op tijd
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 29 - Quiz

'zeker'
Ik weet wel ZEKER dat we volgend jaar moeten verhuizen.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 30 - Quiz

'Zeker'
ZEKER, dat plan van jou wordt binnenkort uitgevoerd.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 31 - Quiz

'gelukkig'
Jos heeft GELUKKIG een voldoende voor zijn wiskundetoets
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 32 - Quiz

'Pardon'
PARDON, mag ik misschien even passeren, mevrouw?
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 33 - Quiz

'pardon'
Er komt een generaal PARDON voor minderjarige asielzoekers.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Bijwoord (bw)
C
Tussenwerpsel (tw)

Slide 34 - Quiz

Huiswerk
Grammatica woordsoorten H6
opdracht 1 t/m 5
blz. 239 t/m 241

Slide 35 - Slide