5.3 grammatica kader

5.3 grammatica kader
- Je leert dat het onderwerp en de persoonsvorm bij elkaar horen
- Je leert dat je grammaticaregels kunt gebruiken bij spelling
- Je leert dat woordenlijst.org je kan helpen om woorden goed te spellen
- Je leert dat zelfstandig naamwoorden in het meervoud het lidwoord "de" krijgen
- Je leert dat verkleinwoorden het lidwoord "het" krijgen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.3 grammatica kader
- Je leert dat het onderwerp en de persoonsvorm bij elkaar horen
- Je leert dat je grammaticaregels kunt gebruiken bij spelling
- Je leert dat woordenlijst.org je kan helpen om woorden goed te spellen
- Je leert dat zelfstandig naamwoorden in het meervoud het lidwoord "de" krijgen
- Je leert dat verkleinwoorden het lidwoord "het" krijgen

Slide 1 - Slide

B: ww-spelling (tt, inf.)
- Werkwoorden in de tegenwoordige tijd krijgen bij de hij/zij-vorm ik-vorm + t
vb.  lopen    Ik loop    ik-vorm =  loop    hij loopt   ik-vorm + t

- Infinitief, dit is het hele werkwoord, zoals het in het woordenboek staat. Het ww staat dan ook in de tegenwoordige tijd.



Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling verleden tijd (vt)
In de verleden tijd moet je kijken naar zwakke en sterke werkwoorden.
Sterke werkwoorden veranderen van klank.
vb.   lopen = tt    liepen  = vt                             zwemmen  = tt      zwommen  = vt

Zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd -t (en)  of -d(en) erachter, dit vinden veel lln lastig.
vb.  branden  = tt     brandden  = vt                  maken  = tt       maakten  = vt

Wanneer gebruik je nou wat?
Als de stam eindigt op een d, dan komt er altijd een -d bij.   vb.  brandden, antwoordden
Als de stam eindigt op een t, dan komt er altijd een -t bij.   vb. vluchtten, pestten


Slide 3 - Slide

ww spelling in de vt
Maar wat moet je doen als de stam niet eindigt op een d of t?
Kijk naar de stam, dit blijft gelijk.
Zit de laatste letter in 't sexyfokschaap of 't kofschipx , dan krijg je -t(en) erachter.
Zit de laatste letter er niet in, dan krijg je -d(en) erachter.

Stam                         't sexyfokschaap?                     je schrijft                                  verleden tijd
(ik) pa                   ja, het eindigt op een K               -t(en)                                          ik pakte          wij pakten
(ik) schep               ja, het eindigt op een P               -t(en)                                           ik schepte    wij schepten
(ik) zet                      ja, het eindigt op een T                -t(en)                                          ik zette          wij zetten
(ik) vul                      nee, het eindigt op een L             -d(en)                                        ik vulde         wij vulden
(ik) por                     nee, het eindigt op een R             -d(en)                                         ik porde       wij porden
(ik) red                      nee, het eindigt op een D             -d(en)                                       ik redde        wij redden

Slide 4 - Slide

Werkwoorden in een voltooid deelwoord
- Als iets is gebeurd dan gebruik je de verleden tijd of het voltooid deelwoord.
- Een voltooid deelwoord bestaat altijd uit twee werkwoorden. Het eerste werkwoord is hebben of zijn, het tweede werkwoord is een voltooid deelwoord.
- Je kunt van elk werkwoord een voltooid deelwoord maken.
- Het werkwoord hebben of zijn moet je vervoegen, het voltooid deelwoord blijft gelijk.
- Een voltooid deelwoord kan beginnen met,  ge-, be-, her-, ver-, ont-

Hoe schrijf je een voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden?
- Je kunt het woord langer maken, dan hoor je vaak wel of het een -t of - d is.
- Je kunt ook gebruikmaken van 't sexyfokschaap of 't kofschipX,   dit is hetzelfde als in de verleden tijd.

Sterke werkwoorden veranderen ook van klank in de voltooide tijd.
vb. We hebben thee gedronken (hele ww = drinken)  

Slide 5 - Slide

Even goed opletten!!!
Het is belangrijk dat je goed kijkt of de persoonsvorm en het onderwerp wel gelijk zijn. Hoe dan???
Als het onderwerp 1 persoon is of 1 voorwerp, dan moet de persoonsvorm ook enkelvoud zijn. HUH???

vb. De kinderen fietsen naar huis.
Wat de pv?   fietsen
Wat is het o?  de kinderen

Fout zou zijn
De kinderen fiets naar huis.      Dan zijn de pv het o niet gelijk.

Slide 6 - Slide

Wat is juist?

A
De opvoeding zijn belangrijk.
B
De opvoeding is belangrijk.

Slide 7 - Quiz

Wat is juist?
A
Jeroen liepen over straat.
B
Jeroen liep over straat.

Slide 8 - Quiz

Wat is juist?
A
Iedereen zwemmen morgen.
B
Iedereen zwemt morgen.

Slide 9 - Quiz

C: lidwoorden bij verkleinwoorden
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Voor een zn kun je een lidwoord zetten (de, het, een). Er zijn verschillende categorieën: mensen, dieren, dingen, begrippen en eigennamen.

Een zelfstandig naamwoord kleiner maken:
Je maakt een zelfstandig naamwoord door er -je, -tje, -etje, of -pje.
huis - huisje   touw - touwtje  man - mannetje  probleem - probleempje

Zelfstandig naamwoorden die op -ng eindigen, krijgen soms -nkje, soms -etje.
camping - campinkje   leerling - leerlingetje

Slide 10 - Slide

Bij zn die eindigen op -a, -o, -u of é wordt de klinker verdubbeld.
oma - omaatje  paraplu - parapluutje   café - cafeetje (het streepje op de é verdwijnt)

Zelfstandig naamwoorden die eindigen op -y schrijf je een apostrof:
baby - baby'tje    hobby - hobby'tje

Slide 11 - Slide

C: meervoud
- Je kunt een zn in het meervoud zettendoor er -en, -s of 's achter het enkelvoud te zetten.
meervoud op -en
- bed   bedden           atlas    atlassen

Bij woorden die eindigen op -is of -us wordt altijd de s verdubbeld.




Slide 12 - Slide