This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nieuwsbegrip
Slide 1 - Slide
Wie doet er mee aan ramadan?
Slide 2 - Open question
https:
Slide 3 - Link
ramadan begint dit jaar in
A
april
B
mei
C
juni
Slide 4 - Quiz
Hoeveel mensen doen ongeveer mee met de Ramadan (in de hele wereld)?
A
1/2 miljard
B
1 1/2 miljoen
C
1 1/2 miljard
D
10 miljard
Slide 5 - Quiz
Wanneer is het Suikerfeest?
A
het begin van de Ramadan
B
het eind van de Ramadan
C
het midden van de Ramadan
D
na zonsondergang
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
2. Wat is ramadan?
A
Dat is een maand waarin moslims overdag nergens naartoe gaan.
B
Dat is een maand waarin moslims overdag niets eten en drinken.
C
Dat is een plaats waar moslims samen gaan eten en drinken.
Slide 8 - Quiz
Lees het stukje: Vasten
Slide 9 - Slide
4. Waarom vinden moslims het belangrijk om te vasten?
A
Omdat ze dan kunnen voelen wat honger is en hoe dat is voor arme mensen.
B
Omdat ze dan eindelijk een keer naar de moskee kunnen gaan.
C
Omdat ze dan niet meer bang hoeven te zijn om straf te krijgen of ruzie te krijgen.
Slide 10 - Quiz
Lees het stukje: Andere datum
Slide 11 - Slide
6. De ramadan begint waarschijnlijk op 13 april. Is dat elk jaar zo?
A
Ja, hij begint elk jaar op 13 april. Vroeger begon hij ook weleens 11 dagen eerder of later.
B
Meestal begint de ramadan op 13 april. Maar hij kan ook op 29 april of 30 april beginnen.
C
Nee, hij begint elk jaar op een andere datum. Hij begint steeds ongeveer 11 dagen eerder.
Slide 12 - Quiz
Lees het stukje: Niet iedereen
Slide 13 - Slide
8. Op welk moment van de dag mogen moslims tijdens de ramadan wel eten?
A
Alleen op 13 april in de middag
B
Als de zon onder is
C
Overdag
Slide 14 - Quiz
9. Wie hoeven er niet mee te vasten? Zet een kruisje voor de drie goede antwoorden.
Goed
Fout
Kinderen
Oude mensen
De mensen die naar de moskee gaan
Zieke mensen
moslims
Vrouwen die veel kinderen hebben
Slide 15 - Drag question
11. Wanneer wordt Suikerfeest gevierd?
A
Als de ramadan begint
B
Als de ramadan drie dagen bezig is
C
Als de ramadan voorbij is
Slide 16 - Quiz
Lees het stukje: Het einde van de ramadan
Slide 17 - Slide
2. Welke titel past ook goed bij deze tekst?
A
Lekker eten en cadeaus bij Suikerfeest
B
Moslims gaan bijna vasten
C
Steeds meer mensen vieren ramadan
Slide 18 - Quiz
3. Lees regel 4. Daar staat: Moslims vinden het geen straf om te vasten. Wat betekent iets geen straf vinden?
A
Iets moeilijk vinden
B
Iets prima vinden
C
Iets spannend vinden
Slide 19 - Quiz
4. Kijk in het stukje Vasten. Je leest daar de zinnen: Moslims vinden het geen straf om te vasten. Zo voelen ze wat honger is. En ze denken daardoor aan arme mensen. Welke zin past het beste ná deze zinnen?
A
Maar dit jaar is er geen ramadan.
B
Maar moslims doen nog meer tijdens de ramadan.
C
Maar niemand weet hoe je moet vasten.
Slide 20 - Quiz
5. Lees regel 11. Daar staat: Elk jaar begint hij ongeveer 11 dagen eerder. Waar verwijst hij naar?
A
Hun god (regel 6)
B
De ramadan (regel 10)
C
De zon (regel 14)
Slide 21 - Quiz
6. Lees regel 14. Daar staat: Als de zon onder is, doen ze dat wel. Waar verwijst dat naar?
A
Geld geven aan goede doelen (regel 7 en 8)
B
Eten en drinken (regel 13)
C
Iets doen voor andere mensen (regel 18)
Slide 22 - Quiz
7. Lees regel 14 en 15. Daar staat: Lang niet eten en drinken is best heftig. Wat betekent heftig?
A
Erg of moeilijk
B
Leuk of gezellig
C
Verdrietig of eng
Slide 23 - Quiz
8. Kijk in het stukje: Niet iedereen.
Sommige mensen hoeven niet mee te vasten. Wat kunnen zij later doen? Zet een kruisje voor de twee goede antwoorden.
Goed
Fout
Ze kunnen het vasten later inhalen.
Ze kunnen iets doen voor andere mensen.
Ze kunnen vaker naar de moskee gaan
Ze kunnen vasten als de zon onder is.
Slide 24 - Drag question
9. Kijk in het stukje: Het einde van de ramadan. Wat is de beste samenvatting?
A
Aan het einde van de ramadan vieren moslims drie dagen het Suikerfeest.
B
Na de ramadan vieren moslims 29 of 30 dagen een heel groot feest.
C
Tijdens de ramadan eten moslims lekkers en krijgen de kinderen cadeaus.