This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Parlementaire Democratie
Herhalingsles 4:
Internationale Politiek
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Fragment EU bekijken
Quiz
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
751 leden:
gekozen door kiezers uit de 28 EU-landen
Vergelijkbaar met 'ons' parlement
Slide 5 - Slide
Europese Raad
Wie?
De leiders van de regeringen van de 28 EU-landen.
Wat?
Zij bepalen de grote lijnen
Raad van de Europese Unie:
Wie?
Elke keer andere ministers. Afhankelijk van het onderwerp.
Slide 6 - Slide
Wie?
28 commissarissen
1 uit elk land van de EU
Wat?
De Europese Commissie
stelt nieuwe regels voor
controleert of de 28 landen
zich aan de regels van de EU
houden.
Dagelijks bestuur
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Quiz Thema 3
Parlementaire Democratie
Slide 9 - Slide
Bij een referendum:
A
kiest de bevolking vertegenwoordigers in een bestuur
B
stemt de bevolking over een belangrijk politiek onderwerp
C
stemmen volksvertegenwoordigers over politieke zaken.
D
Wordt er alleen gestemd voor het algemeen belang
Slide 10 - Quiz
Wat betekent 'progressief'?
A
Je wilt dingen hetzelfde houden.
B
Je wilt dingen veranderen.
Slide 11 - Quiz
De begrippen progressief en conservatief hebben betrekking op het ... perspectief
A
sociaal-economische
B
sociaal-culturele
Slide 12 - Quiz
Wat is GEEN taak van de Gedeputeerde Staten?
A
(Mede)wetgevende taak
B
Uitvoerende taak
C
Controlerende taak
Slide 13 - Quiz
Welke stelling is JUIST: I: Een belangengroep verdedigt de belangen van één bepaalde groep II: Een actiegroep is opgericht om één bepaalde doelstelling te bereiken
A
Stelling I is juist, stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist, stelling II is juist
C
Stelling I & II zijn beide juist
D
Stelling I & II zijn beide onjuist
Slide 14 - Quiz
Welke is/ zijn waar?
I: Fracties zijn groepen mensen van de gekozen politieke partijen.
II: Coalitie/ regeringspartijen zijn de partijen die in de regering zitten
III: Oppositiepartijen zijn de partijen die niet in de regering zitten
A
Alleen I is waar
B
Alleen II en III zijn waar
C
Geen enkele stelling is waar
D
Stelling I, II en III zijn waar
Slide 15 - Quiz
Wat wordt bedoeld met "Soevereiniteit"?
A
Een staat is soeverein als het staatshoofd aan de macht is
B
Soevereiniteit is het tegenovergestelde van solidariteit
C
Een staat is soeverein wanneer hij binnen zijn grondgebied het hoogste gezag voert.
D
Soevereiniteit wil zeggen dat de koning onschendbaar is
Slide 16 - Quiz
Wie heeft de controlerende taak in een gemeente?
A
Burgemeester
B
Wethouders
C
Gemeenteraadslid
D
Ministers
Slide 17 - Quiz
Met welke taak houdt de gemeente zich onder andere bezig?
A
Burgerzaken: paspoorten en rijbewijzen verlengen,
B
toezicht houden op de natuurgebieden in de provincie
C
bepalen waar het geld naar toe gaat in het hele land.
Slide 18 - Quiz
Een spindoctor helpt bij het bepalen van de verkiezingsstrategie
A
Juist
B
Onjuist
C
Geen idee
Slide 19 - Quiz
In Nederland bestaat de trias politica. De trias politica betekent
A
de invloed van politieke partijen
B
de mensenrechten en plichten.
C
de scheiding van de politieke macht.
D
vrije en geheime verkiezingen.
Slide 20 - Quiz
Wat doet de formateur?
A
Hij kiest ministers en staatssecretarissen uit de nieuwe coalitie.
B
Hij kiest ministers en staatssecretarissen uit de nieuwe oppositie.
C
Hij legt voor aan de koning wie de nieuwe ministers kunnen worden.
D
Hij beëdigd de nieuwe ministers en staatssecretarissen.
Slide 21 - Quiz
Europese integratie betekent …?
A
verhuizen binnen Europa.
B
hetzelfde als Europees klimaatgebied.
C
Europese eenwording.
D
hoogteverschillen in Europa.
Slide 22 - Quiz
1. Vrij verkeer van goederen en diensten 2. Vrij verkeer van personen 3. Vrij verkeer van kapitaal
A
de Europese Monetaire Unie
B
de interne markt van de EU
C
de betalingsbalans van de EU
D
de Europese Centrale Bank
Slide 23 - Quiz
Liberale politieke partijen benadrukken dat:
A
burgers meer vrijheid moeten krijgen
B
mensen gelijke kansen moeten krijgen
C
de overheid een sterke positie moet hebben.
D
veel taken zijn weggelegd voor het maatschappelijk middenveld.
Slide 24 - Quiz
Wat is het verschil tussen socialisme en sociaaldemocratie?
A
Socialisme focust meer op het cultuurdilemma
B
Sociaaldemocratie focust meer op het machtsdilemma
C
Socialisme focust op het maatschappelijk middenveld
D
Socialisme wil meer dwang van de overheid
Slide 25 - Quiz
Wat doet het Europees Hof van Justitie? * heeft onafhankelijke rechterlijke macht
A
Beslist wie er gelijk heeft als EU-landen ruzie hebben over Europese wetten.
B
Neemt de belangrijkste beslissingen in de EU.
C
Beslist mee welke wetten er in de EU worden ingevoerd.
D
Zorgt ervoor dat landen de wetten uitvoeren.
Slide 26 - Quiz
Bij een indirecte democratie
A
Kiest de bevolking politici die besluiten nemen
B
Stemt de bevolking zelf over elk besluit
Slide 27 - Quiz
Beleidsvoorbereiding en beleidsbepaling vinden plaats in de omzetfase van het politieke besluitvormingsproces
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
Welke fasen zitten er in het systeemmodel van politieke besluitvorming?
A
Invoer, uitvoer en omzet
B
Omzet, vertaling en uitvoer.
C
Invoer, vertaling en output
Slide 29 - Quiz
Wie of wat is het parlement?
A
Koning en ministers
B
Ministers en staatssecretarissen
C
Tweede Kamer en ministers
D
Eerste en Tweede Kamer
Slide 30 - Quiz
Regering
A
ministers en koning
B
de Tweede Kamer
C
de Eerste en Tweede kamer
D
De mensen die de koning controleren
Slide 31 - Quiz
En... vertrouwen in het school examen?
Ja, gaat lukken!
Ja, wel als ik eindelijk eens ga leren
Euhm... Ik hoop het...
Slide 32 - Poll
Voor we beginnen aan het volgende hoofdstuk... wat vinden jullie prettig?
Vooral een interactieve les zoals deze
Luisteren naar een verhaal van docent & ruimte voor huiswerk
Slide 33 - Poll
En om te oefenen met de stof?
verdiepende opdrachten in de les: minder focus op werkboek
Tijd voor huiswerk in de les: meer focus op werkboek
Slide 34 - Poll
Nog andere tips/ ideeën?
Denk aan wat werkt voor jou! Dit is je kans om mee te bepalen HOE je les krijgt.