2VC H3 Bron I Vervangen lijdend voorwerp

Bonjour!
Salut!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!
Salut!

Slide 1 - Slide

Vervangen lijdend voorwerp
LV = wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp?

le                  Tu connais le chanteur?                                  Tu le connais? 
la                  Tu regardes la photo?                                       Tu la regardes?
l'                    Tu as son autographe?                                     Tu l'as? 
les                Tu achètes les magazines?                            Tu les achètes?

Slide 2 - Slide

Enkelvoud



le (m)

la (v)

-------------

l' (m/v)

voor een klinker of een stomme h)

Meervoud




les (mv)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Plaats in de zin

A   Staat er een heel werkwoord in de zin?


      Dan staan le, la & les direct voor het hele werkwoord.


B   Anders direct voor de persoonsvorm


Voorbeelden:

A Elle va les visiter à Paris.  (visiter = heel werkwoord)

B Elle les visite à Paris.         ( visite = persoonsvorm)




Slide 5 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 6 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 8 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous aimez les posters de M.Pokora ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 9 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 10 - Quiz

De plaats van het persoonlijk voornaamwoord COD

Tu veux regarder ce film français.
A
Tu veux regarder le.
B
Tu veux le regarder.
C
Tu le veux regarder.
D
Tu veux le regarder le film français.

Slide 11 - Quiz

Vervang "son téléphone" met het juiste pers.vnw en zet het op de juiste plaats :

Jean-Claude cherche son téléphone.

Slide 12 - Open question

Vervang "son téléphone" met het juiste pers.vnw en zet het op de juiste plaats :

Marc-Antoine entend son téléphone.

Slide 13 - Open question

Kies het juiste antwoord.
Tu rencontres Louise au cinéma.
A
Tu la rencontres Louise au cinéma.
B
Tu la rencontres au cinéma.
C
Tu rencontres la au cinéma.
D
Tu la rencontres.

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Je vais faire mes devoirs.
A
Je les vais faire.
B
Je vais faire les.
C
Je vais les faire.
D
Je vais faire mes devoirs.

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Tu n'as pas fait le contrôle.
A
Tu n'as pas le fait.
B
Tu ne l'as pas fait.
C
Tu l'as fait.
D
Tu ne le as pas fait.

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Vous avez acheté le magazine de Linda?
A
Vous l'avez acheté de Linda?
B
Vous l'avez acheté?
C
Vous avez l'acheté?
D
Vous le avez acheté?

Slide 17 - Quiz

Denkstappen

1. Wat is het lijdend voorwerp? (wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp?)
2. Waarmee vervangen? (m ev = le*, v ev = la*, mv = les)
3. Waar zet ik le/la/les neer in de nieuwe zin?
a. Direct voor het hele werkwoord
b. Anders direct voor de persoonsvorm

  * Wanneer je le of la voor een woord zet dat begint met een klinker of een
     stomme h, veranderen le en la in l’.

Slide 18 - Slide