1. Wat is het lijdend voorwerp? (wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp?)
2. Waarmee vervangen? (m ev = le*, v ev = la*, mv = les)
3. Waar zet ik le/la/les neer in de nieuwe zin?
a. Direct voor het hele werkwoord
b. Anders direct voor de persoonsvorm
* Wanneer je le of la voor een woord zet dat begint met een klinker of een
stomme h, veranderen le en la in l’.