Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking
1 / 22
next
Slide 1: Mind map

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Trappen van vergelijking

Slide 1 - Mind map

Ik ben beter als jij.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Noor is dapper dan mij.

A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Tom is bozer dan ik.

A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Els kan sneller lopen als ik.

A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Ben vindt jou aardiger als hem.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Bij bijvoeglijke naamwoorden komen de zogenoemde 'trappen van vergelijking' voor.
Bij vergelijkingen gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan. Dit zijn de regels:

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Stellende - vergrotende - overtreffende trap



 



Hard  harder  hardst(e)

Kaal  kaler  kaalst(e)

Mooi  mooier  mooist(e)

Veel   meer  meest(e)

Weinig  minder  minst(e)



Slide 9 - Slide

Vul in: als of dan?

Jij hebt veel meer tijd ….. ik/mij.
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 10 - Quiz

Vul in: als of dan?
De laatste vakantie was twee keer zo duur ….. vorig jaar.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

Vul in: als of dan?
Victor loopt een stuk harder ….. hij/hem.
A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 12 - Quiz

Vul in: als of dan?
Frans verdient evenveel ….. zij/haar.

A
als zij
B
dan zij
C
als haar
D
dan haar

Slide 13 - Quiz

Vul in: als of dan?
Maud is net zo snel … hij/hem.

A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 14 - Quiz

Als/dan ik of als/dan mij?

Welk woord er na als of dan komt, hoor je als je (in gedachten) de zin langer maakt:

  • Niemand kan sneller lopen dan ik (kan).
  • Roel is luidruchtiger dan Glenn (is).
  • Youri is grappiger dan Robin (is).
  • Qro vindt jou gezelliger dan (ze) mij (vindt).

Slide 15 - Slide

Jij bent veel beter in wiskunde ….. ik/mij.

A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 16 - Quiz

We hebben vandaag slechter gespeeld ….. vorige week.


A
als
B
dan

Slide 17 - Quiz

Wij waren gisteren stukken duurder uit ….. gepland.

A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Wij gaan liever naar Zweden ….. naar Noorwegen.

A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

Gisteren waren we drie keer zo lang onderweg ….. anders.

A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Huiswerk:

maken opdr. 16 t/m 20

blz. 147

Slide 22 - Slide