Thuis of op een andere plek
Je kunt dingen bij jou thuis doen.
bijvoorbeeld: een boek lezen, gamen of tijd met anderen doorbrengen.
of een feestje organiseren.
je kunt ook bij een ander afspreken. of iets op een andere plek doen.
Bijvoorbeeld: je gaat naar de sportclub of naar de bioscoop.
een andere plek kan buiten zijn. in de openlucht.
bijvoorbeeld: hardlopen in het park of voetballen op het voetbalveld.
of een uitstapje organiseren.