This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
H2 elektriciteit
Paragraaf 3
Vermogen en energie
Slide 1 - Slide
Wat gaan we deze les doen?
Introductie
Het vermogen van een apparaat
Het vermogen van een apparaat berekenen
Voorbeeldopdracht 1
Het energieverbruik meten
Het energieverbruik berekenen
Voorbeeldopdracht 2 en 3
EXTRA De energiemeter
Slide 2 - Slide
Leerdoelen H2.3
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
Je kunt berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.
Je kunt beschrijven welke grootheden je af kunt lezen op een energiemeter. (extra stof)
Slide 3 - Slide
Lezen
Blz 38 t/m 41
* alles duidelijk en goed bekeken: arceer belangrijke zaken
Slide 4 - Slide
Introductie
Er zijn allerlei activiteiten waarvoor je elektrische energie nodig hebt: gamen, informatie op internet zoeken, theezetten, muziek luisteren, je haar föhnen, appen, de was doen. Hoeveel elektrische energie verbruik jij eigenlijk?
Slide 5 - Slide
Het vermogen van een apparaat
Op elk elektrisch apparaat staat aangegeven hoeveel elektrische energie het per seconde verbruikt (figuur 1). Dit noem je het vermogen van het apparaat. De bijbehorende eenheid is de watt (W). Apparaten met een klein vermogen verbruiken per seconde weinig elektrische energie. Apparaten met een groot vermogen verbruiken per seconde veel elektrische energie.
figuur 1 Hoe groot is het vermogen van deze ledlamp?
Slide 6 - Slide
Het vermogen van een apparaat berekenen
Het vermogen van een apparaat hangt af van de spanning waarop het apparaat werkt en de stroomsterkte die door het apparaat loopt.
Je kunt het vermogen berekenen met de formule:
vermogen = spanning × stroomsterkte
Of in symbolen: P = U x I
In deze formule is:
• P het vermogen van het apparaat in watt (W);
• U de spanning over het apparaat in volt (V);
• I de stroomsterkte door het apparaat in ampère (A).
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Het energieverbruik meten
Elektrische energie is niet gratis. Je moet ervoor betalen. Daarom is in elk huis een meter geplaatst (figuur 3). Deze meter houdt bij hoeveel elektrische energie alle elektrische apparaten samen verbruiken. Die hoeveelheid elektrische energie wordt gemeten in de eenheid kilowattuur (kWh). Daarom noem je zo’n meter een kilowattuurmeter (kWh-meter).
De prijs van 1 kWh elektrische energie is ongeveer € 0,23. Als je de meterstand aan het begin en aan het eind van het jaar noteert, kun je dus uitrekenen hoeveel geld je kwijt bent aan elektrische energie. In 2019 lag het gemiddelde jaarverbruik van een gezin van vier personen op 4200 kWh.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Energieverbruik
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Aan de slag
Maak de opdrachten van paragraaf 2.3 in je werkboek
Klaar? Digitaal controleren .
timer
20:00
Slide 14 - Slide
https:
Slide 15 - Link
Vermogen
-P=vermogen in Watt waarbij
-U=spanning in volt
-A= stroom in ampére
Berekening: P = U . I
Slide 16 - Slide
https:
Slide 17 - Link
Waardoor wordt het vermogen in een elektrisch apparaat bepaald?
A
Spanning en elektriciteit
B
Spanning en stroomsterkte
C
Stroomsterkte en verbruik
D
Verbruik en elektriciteit
Slide 18 - Quiz
Grootheid
Letter
Eenheid
Symbool
Spanning
Stroomsterkte
Vermogen
Elektrisch energie
E
P
U
I
Kilowattuur
Watt
Ampère
Volt
V
W
A
kWh
Slide 19 - Drag question
Een elektrische tandenborstel moet opgeladen worden. Deze krijgt 12 V en 1.5 A. Wat is het vermogen
A
13.5 W
B
10.5 W
C
18 W
D
8 W
Slide 20 - Quiz
Een laptop verbruikt als die aanstaat 75W, Na 5 uur werken is de accu leeg. Bereken het energieverbruik.
Slide 21 - Open question
Een JBL extreme 2 heeft een vermogen van 36 W. De box staat in de pauze 20 minuten aan op 60 % van het vermogen. Bereken het elektrisch energie verbruik.
Slide 22 - Open question
Aan de slag
Maak de opdrachten van paragraaf 2.3 in je werkboek